Titel

Hoofdstuk 8 Reïncarnatie en Bezetenheid

Geplaatst door

Parapsychologische Encyclopedie   (publicatiedatum: 4 October, 2006)

Samenvatting

Hoofdstuk 8 van de Encyclopedie van de Parapsychologie over parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en bezetenheid


Tekst

Hoofdstuk 8. Reïncarnatie en bezetenheid

Parapsychologisch onderzoek naar buitenzintuiglijke waarnemingen, psychokinese, aura’s, uittredingen, bijna-dood ervaringen en herinneringen aan een voorgeborchte laat zien dat ons innerlijk wezen, ziel of geest de beperkingen van ons lichaam overstijgt en ook dat het de fysieke dood overleeft. Dat wil ook zeggen dat wij in geestelijke zin niet samenvallen met ons lichaam en in principe ook in een ander lichaam zouden kunnen leven. We komen van een geestelijke wereld, verbinden ons aan een aards lichaam en vertrekken uiteindelijk weer naar de geestelijke wereld waar we vandaan kwamen. Is het dan misschien ook zo dat we een tweede keer of zelfs vele malen terug kunnen komen in een fysiek lichaam, in de vorm van reïncarnatie of wedergeboorte van onze ziel? Dit is de basisvraag die parapsychologen stellen die onderzoek doen naar mogelijke herinneringen aan vorige levens.

Hypnose

Reïncarnatieonderzoek is het meest bekend geworden onder het grote publiek in de vorm van hypnotische regressie. In feite zijn er twee hoofdvormen van hypnoseonderzoek naar reïncarnatie, namelijk experimenten waarbij men opzettelijk streeft naar bewijsmateriaal voor vorige levens, en onderzoek naar herinneringen die tijdens een therapeutische sessie spontaan naar boven komen. In het eerste geval zou men in theorie kunnen volhouden dat paranormale informatie bij de hypnotische sessie berust op een onbewuste uiting van ESP. Dit is een stuk onwaarschijnlijker als de herinneringen spontaan naar boven komen zonder dat dit de opzet was van de regressie.

Veruit de meeste hypnotische gevallen van mogelijke herinneringen aan reïncarnatie lijken tenminste gedeeltelijk te berusten op fantasie, al dan niet vermengd met zogeheten cryptomnesie. Dit is in dit verband een onbewust psychologisch proces waarbij informatie die men uit normale bronnen zoals boeken of films in zijn geheugen heeft opgeslagen maar op bewust niveau heeft vergeten, zich voor de persoon zelf aandient als paranormale informatie. De historicus Ian Wilson is een bekende voorstander van de cryptomnesie-theorie voor (praktisch) alle bewijsmateriaal voor reïncarnatie.

Een bekend hypnosegeval van cryptomnesie is dat van Blanche Poynings. Ene Miss C. werd begin 20e eeuw voor experimentele doeleinden gehypnotiseerd. Ze leek daarbij veel herinneringen op te diepen uit de 14e eeuw, de tijd van koning Richard de Tweede van Engeland. Terwijl Miss C. terugging in de tijd, praatte ze met een zekere Blanche Poynings, een goede vriendin van Maud, de gravin van Salisbury. Blanche verstrekte een aanzienlijke hoeveelheid informatie over haar eigen leven en dat van de gravin, die na verificatie door G. Lowes Dickinson juist bleek te zijn. Miss C. kon zich zelf niet meer herinneren ooit iets gelezen te hebben over de gravin van Salisbury, zodat haar informatie paranormaal leek. Sommige details schenen zelfs alleen in oude kronieken teruggevonden te kunnen worden. Later kwam er echter toch nog een boek van Emily Holt aan het licht, getiteld Countess Maud, waar het leven van de gravin in beschreven stond. Toen Miss C. hiermee werd geconfronteerd bleek ze zich opeens toch nog een roman te herinneren die ze enige tijd daarvoor gelezen had, Countess Maud or The changes of the world: A tale of the Fourteenth Century. Alle details die de proefpersoon genoemd had, bleken terug te vinden in dit boek.

Een aantal onderzoekers, waaronder de Fin Reima Kampman en Melvin Harris, heeft zich toegelegd op dergelijke cryptomnetische gevallen. Kampman is er daarbij in geslaagd om proefpersonen zelf onder hypnose te laten achterhalen waaruit hun cryptomnetische informatie afkomstig is.

Skeptici voeren uiteraard al het bewijsmateriaal voor reïncarnatie terug tot cryptomnesie, fantasie of zelfs regelrecht bedrog. In feite bestaat er weinig bewijsmateriaal voor echt bewust bedrog bij reïncarnatieonderzoek, maar dat geldt zoals gezegd niet voor fantasie tijdens hypnotische regressies. Veel hypnotische ‘herinneringen’ lijken voort te komen uit wensdromen van de proefpersonen en te berusten op fantasieën over romantische hoflevens, mysterieuze belevenissen als Egyptische priesteres of mythische periodes in de geschiedenis die misschien wel nooit hebben plaatsgevonden, zoals het tijdperk van Atlantis.

Dit neemt niet weg dat er een klein aantal gevallen is dat werkelijk paranormale informatie lijkt te omvatten. Het beroemdste voorbeeld is wel dat van Virginia Tigh, die door Morey Bernstein hypnotisch werd teruggevoerd naar een 19e-eeuws leven als de Ierse Bridey Murphy. Skeptici dachten dat al haar uitspraken gemakkelijk in verband konden worden gebracht met informatie die Tigh tijdens haar jeugd in zich had opgenomen. Bernstein heeft echter aangetoond dat dit op zijn minst maar de vraag is.

Nog indrukwekkender lijken de gevallen van de Australische psychotherapeut Peter Ramster, die hier zowel boeken over schreef als er een tv-documentaire over maakte. Hoewel zijn werk in verhouding niet erg bekend is geworden, zou het waardevol zijn als sommige gevallen door derden werden nagetrokken. Zo zou een van zijn proefpersonen in staat zijn geweest om straatnamen en gebouwen uit het 17e en 18e-eeuwse Engeland te noemen, waarvan een groot gedeelte inmiddels verdwenen was. In het geval Judy Atkinson beschreef de proefpersoon een leven als ene Jane, geboren in 1919 in een dorpje in Lancashire, Engeland. Judy zou volgens Ramster in staat zijn geweest om correct haar adres en postcode te noemen, alsmede de namen van familieleden. Ook zou haar beschrijving van het dorp helemaal overeen zijn gekomen met de historische realiteit.

Het vooralsnog beste geval van mogelijke regressie naar een vorig leven betreft de proefpersoon Laurel Dilmen die in de literatuur doorgaans als LD bekend staat. LD vertelde de hypnotiseur in kwestie, Linda Tarazi, dat ze Antonia Ruiz Prado zou hebben geheten en tijdens de 16e eeuw geboren was op het eiland Hispaniola. Ze zou gedurende een bepaalde periode de gevangene zijn geweest van de Spaanse Inquisitie, maar uiteindelijk door verdrinking om het leven zijn gekomen. Dilmen sprak geen Spaans tijdens de regressies maar wist wel veel correcte details te noemen die Tarazi alleen kon terugvinden in een oud Spaanstalig boek uit 1881. LD was nooit in Spanje geweest, kende geen Spaans en had zelfs geen katholieke achtergrond. Linda Tarazi onderzocht alle mogelijke bronnen voor het verhaal van haar cliënte en concludeert dat hoewel er fantasie-elementen in haar relaas kunnen zijn opgenomen, de kern ervan waarschijnlijk toch berust op echte herinneringen aan een vorig leven.

Tot slot is er ook een aantal gevallen gedocumenteerd waarin de proefpersoon wel een taal zou hebben gesproken die hij in dit leven nooit zou hebben geleerd, een verschijnsel dat men xenoglossie noemt. Een vroeg geval zou in 1862 vastgelegd zijn door Prins Galtizin, een volgeling van Mesmer. Een ongeletterde Duitse vrouw vertelde tijdens haar hypnotische trance over een leven in het 18e eeuwse Frankrijk en sprak daarbij vloeiend Frans.

Het zogeheten Jensen-geval is op de band opgenomen. Een 33-jarige huisvrouw uit Philadelphia, T.E. genaamd, onderging in de periode ’55-’56 een hypnotische regressie onder leiding van haar man die huisarts was. Daarbij kwam een mannelijke persoonlijkheid genaamd "Jensen" op de proppen, die beweerde dat hij een boer was en daarbij met een zware stem plat 17 over een leven in het 18e eeuwse Frankrijk en sprak daarbij vloeiend Frans.

Het zogeheten Jensen-geval is op de band opgenomen. Een 33-jarige huisvrouw uit Philadelphia, T.E. genaamd, onderging in de periode ’55-’56 een hypnotische regressie onder leiding van haar man die huisarts was. Daarbij kwam een mannelijke persoonlijkheid genaamd "Jensen" op de proppen, die beweerde dat hij een boer was en daarbij met een zware stem plat 17e-eeuws Zweeds sprak. T.E. had nooit een Scandinavische taal geleerd.

In een zwakker geval beweerde de vrouw van een Amerikaanse dominee uit Elkton (Virginia), Dolores Jay, dat ze een Duits meisje genaamd Gretchen was geweest die eind 19e eeuw op 16-jarige leeftijd zou zijn overleden. Ze sprak weliswaar Duits, maar dit was verre van volmaakt, hoewel Dolores Jay nooit Duits zou hebben geleerd.

Een unieke benadering van reïncarnatieonderzoek met behulp van regressiehypnose wordt voorgestaan door dr. Helen Wambach. Ze hypnotiseerde hele groepen tegelijk en liet hen hun indrukken weergeven over een bepaalde historische periode, onder meer over schoeisel en kleding. Ze beweert dat hier correcte patronen uit volgden die men niet langs normale wegen zou kunnen verklaren.

Andere hypnotiseurs die al dan niet terecht beweerd hebben dat ze op paranormale herinneringen zijn gestuit, zijn onder meer de reeds in een vorig hoofdstuk genoemde Albert de Rochas, en verder Arnall Bloxham, Pieter Langedijk, Thorwald Dethlefsen en John Björkhem. Bekende Nederlandse regressiehypnotiseurs zijn verder Pieter Barten, Henri de Vidal de Saint-Germain en Hans ten Dam, die een belangrijk tweeluik over reïncarnatie heeft geschreven, een Ring van Licht.

Veel regressietherapeuten zijn overigens helemaal niet geïnteresseerd in reïncarnatieonderzoek, maar uitsluitend in het therapeutische effect van reïncarnatie-regressiehypnose, zoals dit onder meer is vastgesteld is door Hans Cladder, Ney Peres, Hazel Denning en Hans ten Dam. Deze pragmatische houding maakt dat het vaak moeilijk is om diepgaand onderzoek te doen naar reïncarnatiehypnose vanuit een parapsychologisch perspectief.

Overigens is het sterk af te raden om als leek te experimenteren met regressiehypnose. Dit kan namelijk leiden tot het loskomen van allerlei psychologische problemen zonder dat er een therapeut aanwezig is om de persoon in kwestie te begeleiden.

Kinderen

Een aantal therapeuten passen ook regressies toe op jonge kinderen, zoals de Nederlandse hulpverleners Tineke Noordegraaf en Anita Groenendijk.
Kinderen zijn echter nog bekender om hun spontane herinneringen aan vorige levens.

Zonder dat ze onderdeel uitmaken van een of ander experiment, kunnen met name peuters en kleuters tussen de 2 en 5 jaar spontaan vertellen over een leven dat ze voor hun geboorte zouden hebben geleid.

Dergelijke gevallen zijn al eeuwenlang bekend. Een vroeg geval komt voor in een boek uit 1897 van Lafcadio Hearn, namelijk dat van de Japanse jongen Katsugoro. Rond 1820 beweerde deze als kleuter dat hij herinneringen had aan een leven als een jongen die Tozo heette en hij noemde de namen van zijn ouders en het dorp waarin hij had gewoond. Op zijn zevende kreeg Tozo pokken, waaraan hij overleed. Er werd een Japanse onderzoekscommissie ingesteld die de herinneringen van Katsugoro verifieerde en haar bevindingen vastlegde in een staatsarchief.

Eén van de eerste onderzoekers die reïncarnatiegevallen onder kinderen echt systematisch bestudeerde was de Indiër R.B. Shyam Sunderlal uit Kisangarh. Andere vroege gevallen werd grondig onderzocht door de Indiase advocaat K.K.N. Sahay.

In de jaren ’50 en ’60 kreeg vooral Hemendra Nath Banerjee veel aandacht vanwege zijn reïncarnatieonderzoek hoewel op een gegeven moment in opspraak raakte.

De belangrijkste westerse parapsycholoog die onderzoek naar dergelijke gevallen doet, is dr. Ian Stevenson, verbonden aan de Universiteit van Virginia te Charlottesville. Bekende andere onderzoekers zijn onder meer Erlendur Haraldsson, Satwant Pasricha, K.S. Rawat, Hernani Guimarães Andrade, Reşat Bayer en Jamuna Prasad.

Ian Stevenson publiceerde in 1960 een belangrijk overzichtsartikel over het onderzoek dat men tot nu toe op dit gebied gedaan en daarna volgde een aantal zeer belangrijke eigen werken van de Amerikaanse onderzoeker, waaronder Twenty cases suggestive of reincarnation, Cases of the Reincarnation Type, Children who remember previous lives en Reincarnation and Biology.

Een typisch geval ziet er ongeveer als volgt uit: Een jong kind begint zonder daartoe te zijn aangezet door volwassenen over herinneringen aan een vorig leven. Het kind vertoont daarbij sterke emoties, zoals verlangen naar mensen uit dat leven, of een angst of fobie die verband houdt met de manier waarop hij of zij gestorven zou zijn. Vaak beschikt het kind over informatie over de overledene die het geweest zou zijn zonder dat hij die informatie op een normale manier verkregen kan hebben. In de belangrijkste gevallen was degene die het kind zou zijn geweest zelfs volledig onbekend bij de huidige omgeving van dat kind. Er kan ook sprake zijn van specifieke vaardigheden die overeenkomen met die van de overledene in kwestie. Soms treden er zelfs moedervlekken of aangeboren lichamelijke afwijkingen op, die verband lijken te houden met dodelijke verwondingen uit het vorige leven. De herinneringen kunnen vaak vager worden vanaf het moment dat het kind naar school gaat, rond hun zesde of zevende jaar dus.

Een bekend geval betreft het Indiase meisje Shanti Devi dat zich een leven als ene Lugdi, getrouwd met Kedar Nath Chaubey, herinnerde. Ze kon allerlei details noemen over het leven van deze bij haar familie volkomen onbekende vrouw. Het geval is door talloze wetenschappers onderzocht en de meesten van hen zijn het erover eens dat het geval hoe dan ook paranormaal is. Zo wist Shanti onder meer dat ze geboren was in 1902, dat ze bij de Chobar-kaste hoorde en dat haar echtgenoot een textielhandelaar was. Ook herinnerde ze zich correct dat ze kort na de geboorte van een zoon overleden was. Een bekende westerse onderzoeker van dit geval was de Zweed Sture Lönnerstrand.

Skeptici zoals de Nederlander Jan Willem Nienhuys beweren ten onrechte dat onderzoekers zoals Ian Stevenson te weinig moeite hebben gedaan om normale verklaringen te sluiten voor spontane gevallen van mogelijke herinneringen aan vorige levens. In werkelijkheid is dit zelfs een standaardprocedure, waarbij men vooral veel aandacht heeft voor mogelijke vormen van cryptomnesie en eventuele tussenpersonen die zowel bij de huidige familie als de vorige bekend zouden zijn. Stevenson heeft een lijst opgesteld van enkele tientallen gevallen waarin de uitspraken van een kind werden opgeschreven voordat onderzoekers ze probeerden te verifiëren en er bovendien geen normale hypothese mogelijk lijkt. In het geval Jagdish Chandra was de vader van het kind in kwestie, K.K.N. Sahay, een gerespecteerde advocaat die alle beweringen van zijn zoon officieel liet vastleggen en er ingezonden brieven over schreef aan een krant alvorens hij familieleden uit het vorige leven kon opsporen. Andere bekende gevallen die terecht als paranormaal worden aangemerkt zijn bijvoorbeeld Bishen Chand Kapoor, Kumkum Verma, Imad Elawar en Sujith Lakmal Jayaratne. In sommige gevallen is bovendien sprake van vaardigheden die overeen zouden komen met het vorige leven en in dit leven nooit zijn aangeleerd. Zo kon Swarnlata Mishra dansen opvoeren en daarbij liederen zingen in een haar tegenwoordig onbekende taal.

Bij een groot aantal gevallen is er bovendien sprake van specifieke overeenkomsten tussen moedervlekken en aangeboren afwijkingen en de manier waarop men overleden zou zijn in een vorig leven. In het geval Titu werd een winkelier Suresh genaamd bijvoorbeeld in zijn slaap geschoten en de jongen die zich een leven herinnerde als Suresh vertoonde een moedervlek met dezelfde verhoudingen en (relatief gezien) op dezelfde plek als de dodelijke verwonding.

Het is onvermijdelijk om te erkennen dat tenminste een belangrijk deel van de spontane gevallen van mogelijke herinneringen bij jonge kinderen paranormaal is. In tegenstelling tot wat skeptici beweren, zijn de normale verklaringen hierbij te grondig uitgesloten om deze nog langer van toepassing te achten. Het wordt vervolgens de vraag hoe we dergelijke gevallen moeten verklaren. Animisten denken uiteraard meteen aan ESP, maar buitenzintuiglijke waarneming alleen kan nog niet verklaren waarom jonge kinderen zich jarenlang emotioneel identificeren met een volstrekt onbekende overledene. Bovendien kan het de vaardigheden en specifieke moedervlekken niet verklaren. Dit geldt ook voor de morfogenetische theorie volgens welke er sprake zou zijn van een vorm van resonantie met het morfogenetische veld van een overledene. Zo’n proces zou namelijk nog niet verklaren waarom kinderen zich zo sterk met die willekeurige overledene zouden gaan identificeren.

De identificatie kan erg ver gaan in dit soort gevallen. Een jongetje kan bijvoorbeeld terugverlangen naar een maîtresse die hij als volwassen man gehad zou hebben, of naar zijn eigen kinderen uit het vorige leven. Hij kan helemaal in beslag genomen worden door angsten of wraakgevoelens die horen bij de voorgaande incarnatie. En hij kan erop staan bij zijn naam uit het vorige leven genoemd te worden en religieuze rituelen uitvoeren die niet overeenkomen met de godsdienst van zijn huidige naaste omgeving. Dit soort paranormale gedragskenmerken weerleggen in feite de ESP-hypothese van de animisten.

Ook een bezetenheidshypothese kan spontane gevallen van jonge kinderen niet goed verklaren. De kinderen vertonen namelijk geen wisselende fasen waarin ze nu eens beweren dat ze zichzelf zijn en dan weer dat ze een overledene zijn, maar ze stellen nu juist dat ze zelf de overledene zijn die weer kind geworden is. De moedervlekken en aangeboren afwijkingen kunnen al evenmin verklaard worden door een vorm van bezetenheid.

Daarmee concluderen vooraanstaande reïncarnatieonderzoekers dat spontane kindergevallen het eenvoudigst verklaard kunnen worden door een reëel proces van reïncarnatie, dat wil zeggen dat de kinderen geestelijk gezien inderdaad eerder hebben geleefd en daar nog herinneringen aan hebben overgehouden. Het hangt af van iemands filosofie over persoonlijke identiteit hoe deze theorie verder wordt uitgewerkt. Stichting Athanasia hanteert een personalistische reïncarnatiehypothese, dat wil zeggen dat het kind geestelijk als dezelfde persoon wordt beschouwd als de overledene van wie hij of zij zich het leven herinnert.

Replicatie in het westen

De laatste decennia doen verschillende onderzoekers, waaronder ook Ian Stevenson zelf en zijn opvolger dr. Jim B. Tucker, pogingen om ook in landen waar men niet in reïncarnatie gelooft dergelijke klassieke kindergevallen te vinden. In Nederland is dit ook geprobeerd door de theologe Joanne Klink, de Stichting voor Wetenschappelijke Reïncarnatieonderzoek en Stichting Athanasia. In Engeland zijn er gevallen bestudeerd door het echtpaar Peter en Mary Harrison en in Amerika door Carol en Steve Bowman. Daarnaast is er nog het belangrijke Engelse geval van Jenny Cockell, onder meer onderzocht door Mary Rose Barrington. Cockell herinnerde zich een leven als een vroeg gestorven Ierse moeder van jonge kinderen en wist op basis van deze herinneringen de inmiddels volwassen kinderen te traceren.

Dr. Joanne Klink vermeldt onder meer een geval van een Nederlands meisje van twee en een half dat vertelde dat ze vroeger een donkere huid had en toen een heleboel armbanden droeg en vaak danste. Ze zorgde voor een heleboel kleine kinderen en het leven was zonnig. Kort nadat het meisje deze uitspraken had gedaan, bezocht haar gezin een Marokaans feest. Toen ze weer naar huis gingen, was het meisje buiten zichzelf van vreugde. Ze beweerde alles te hebben herkend op dit feest

Een voorbeeld van een geval de Harrisons is dat van Carl Edon uit Middlesbrough, een Engelse jongen die zich vanaf het moment dat hij kon praatte een leven herinnerde als Duitse piloot van de Luftwaffe die tijdens de Tweede Wereldoorlog was neergestort in Engeland. Hij wist nog hoe de insignes en de cockpit eruit hadden gezien, hoe hij had gesalueerd en wat voor een uniform hij had gedragen. Hij herinnerde zich ook nog zijn vriendin, zijn dominante moeder en zijn vader Frits en tochten door Duitse bossen.

Myriam R., een vrouw onderzocht door een team van Stichting Athanasia, vertelde dat ze als kind van 3 of 4 spontaan had opgemerkt dat haar vorige moeder net zo’n bloemetjesjurk droeg als haar huidige moeder. Myriam vroeg haar moeder om de jurk uit te trekken omdat deze haar deed denken aan een onprettig vorig leven in een woestijnachtige omgeving. Ze vertelde dat ze moest passen op broers en zusjes en eten moest zoeken in de woestijn. Op een kwade dag ging ze water halen bij een put en werd daarbij onderweg overvallen door een zandstorm. Myriams herinneringen waren behoorlijk uitgebreid. Ze wist bijvoorbeeld nog hoe haar ouders eruit zagen en had beelden van een houten huis met een veranda. Ook herinnerde ze zich nog hoeveel respect ze had gevoeld voor oudere mensen. Athanasia zocht contact met de moeder van Myriam die bevestigde dat haar dochter haar echt zo’n verhaal had verteld toen ze ongeveer 3 of 4 jaar oud was. Haar ouders hadden helemaal niet in reïncarnatie geloofd toen Myriam hun over een vorig leven vertelde.

Bij sommige kinderen die zich een vorig leven herinneren, worden de herinneringen opgewekt door (repeteer)dromen of blijven daar zelfs toe beperkt. Een bekend geval van Stevenson is dat van de boeddhistische jongenWijnama Kithsiri uit Sri Lanka die ’s nachts vaak in zijn slaap praatte en daarbij moslim-woorden gebruikte. Pas later herinnerde hij zich ook bewust een leven als een moslim. Ook in Nederland zijn gevallen aangetroffen door Stichting Athanasia van dromen over vorige levens bij jonge kinderen. Zo herinnerde de 3-jarige Christina (pseudoniem) uit Malden zich hoe ze om was gekomen in een brand.

Een fenomeen dat vaak in een adem met reïncarnatie genoemd wordt, is déjà-vu. Hierbij heeft iemand de sterke indruk iets al eens eerder meegemaakt te hebben, mogelijk in een vorig leven. Reïncarnatiegevallen bij jonge kinderen laten zien dat déjà-vu gevoelens soms echt kunnen berusten op herinnering, omdat deze kinderen bijvoorbeeld in staat kunnen zijn om de weg te vinden in een omgeving waar ze in dit leven nog nooit geweest zijn.

Amnesie en ontwikkeling

Een belangrijke vraag binnen bij het reïncarnatieonderzoek luidt of iedereen reïncarneert. Als dat inderdaad het geval is, is het opvallend dat de meesten van ons zich bewust geen vorige levens herinneren. Sommigen zien deze vergetelheid of amnesie als een positief bijverschijnsel van reïncarnatie dat er voor zou zorgen dat we niet gebukt gaan onder de last van teveel herinneringen. Er kunnen namelijk problemen vastzitten aan het herinneren van vorige levens, zoals fobieën en verslavingen of verwarring rond je geslachtelijke identiteit. Het is echter de vraag of deze wel afhankelijk zijn van bewuste herinneringen en niet ook voor zouden kunnen komen zonder dat iemand bewust weet heeft van hun oorsprong.

Anderen zoals Jamuna Prasad en het team van Stichting Athanasia benadrukken echter de voordelen van herinneringen aan vorige levens zoals een weidser, spiritueler perspectief en een bewuste omgang met je verleden voor je huidige geboorte. Een aannemelijk model van amnesie is dat het een belemmerend gevolg is van reïncarnatie in een babylichaam met onvolgroeide hersenen. De kindertijd zou daarbij gezien kunnen worden als een soort revalidatieperiode die elke nieuwe incarnatie weer terug zou keren. Erg ontwikkelde zielen zouden al tijdens de kinderjaren opvallen door de snelheid van hun ‘revalidatie’ en het algemene niveau dat ze daarbij aan de dag leggen.

De bewuste vergetelheid zou in sommige gevallen opgeheven worden door psychologische factoren op een moment dat het nieuwe brein dat toelaat. Het zou interessant zijn om deze factoren in kaart te brengen zodat dit proces zich wellicht ook bewust zou laten sturen.

Overigens betekent bewuste amnesie zeker niet dat de herinneringen en persoonlijke ontwikkeling uit vorige levens verdwenen zijn. Het is daarentegen te verwachten dat ze de basis vormen voor verdere ontwikkeling. Er is dus ook zonder bewuste herinneringen sprake van een continue persoonlijke ontwikkeling, die Ian Stevenson aanduidt als persoonlijke evolutie.

Karma, een populair traditioneel concept dat bijna automatisch met reïncarnatie in verband wordt gebracht blijkt moeilijk te bestuderen in het reïncarnatieonderzoek. Als er al karma bestaat, doet het zich zeker niet op een simpele manier voor, maar is het een over het algemeen erg subtiel proces, zoals Jamuna Prasad stelt.

Bezetenheid

Bezetenheid is een onderwerp dat in bepaalde vormen nauw verwant lijkt aan reïncarnatie, in die zin dat de geest van een overledene bezit neemt van een fysiek lichaam. Het verschil is natuurlijk dat het lichaam in kwestie bij reïncarnatie van tevoren ‘onbezet’ was.

De meeste gevallen van zogenaamde bezetenheid hebben echter waarschijnlijk een heel andere, zuiver psychologische oorsprong. Dit geldt met name voor gevallen waarin iemand bezeten zou worden door een demon of kwelgeest. Stichting Athanasia onderzocht zo een Hindoestaanse tiener uit Utrecht, Maya P., dat in haar eigen beleving lastiggevallen en soms ook tijdelijk ‘overgenomen’ werd door de geest van een overleden meisje. Onderzoek wees uit dat de geest waarschijnlijk voortkwam uit het onbewuste van Maya zelf.

Toch is het belangrijk om te beseffen dat het voorkomen van dissociatieve gevallen van bezetenheid niet betekent dat alle traditionele opvattingen over demonen, natuurgeesten, djinns, etc. per definitie naar het rijk der fabelen dienen te worden verwezen. De dissociatieve hypothese is slechts de zuinigste hypothese die eventueel gefalsifieerd zou kunnen worden door nieuw bewijsmateriaal.

Bezetenheid lijkt in de katholieke traditie voor een belangrijk deel op de huidige poltergeist-gevallen. Er kunnen sterk vergelijkbare of identieke paranormale verschijnselen bij optreden, zoals krab- en bijtwonden, klopgeluiden, levitatie van voorwerpen, spontane paranormale verbranding en zelfs schijnbare xenoglossie. Ook kunnen bezetenen soms blijk geven van ESP. In een typisch geval heeft een meisje of jonge vrouw het gevoel belaagd te worden door een 'onreine geest' die na verloop van tijd bezit neemt van haar lichaam en haar handelen en denken beheerst. Haar lichaam kan allerlei merkwaardige veranderingen gaan vertonen wanneer de demon zich erin manifesteert. Hij lijkt doorgaans intelligenter en beter op de hoogte van traditionele religieuze zaken dan het meisje zelf. Een en ander kan gepaard gaan met allerlei wonderlijke verschijnselen, waardoor de omgeving van de bezetene overtuigd raakt van het bovennatuurlijke karakter van de bezetenheid en de hulp inroept van een duiveluitdrijver (exorcist). In het genoemde geval van Maya P. ging het om een pandiet (hindoe-priester).

Enkele bezetenheidsgevallen loopt slecht af, zoals dat van de Duitse Anneliese Michel die helemaal leek te worden overgenomen door duivels en geheugenverlies vertoonde voor de periodes waarin deze door haar heen spraken. Ze vermagerde sterk en overleed zonder dat men de hulp had ingeroepen van psychiaters.

Een ander type bezetenheid betreft aardgebonden overledenen die iemands geestelijk en lichamelijk evenwicht zouden verstoren. Ze zouden meestal minder kwaadaardig zijn dan echte demonen maar wel voor veel overlast zorgen, hoewel sommigen qua sadisme niet te onderscheiden zouden zijn van ‘echte’ duivels. Door onkundig geëxperimenteer met spiritistische technieken als glaasje draaien of het ouija-bord zouden aardgebonden zielen worden aangetrokken. Bezetenheid door aardgebonden overledenen wordt niet alleen door exorcisten, maar ook door spiritisten en gebedsgroepen aangepakt, die trachten om de ziel in kwestie naar het Licht te leiden. Het College of Psychic Studies te Londen zou zich hier bijvoorbeeld in hebben bekwaamd.

Traceerbare onbekende overledenen

Veruit de meeste bezetenheidsgevallen betreffen demonen of aardgebonden zielen die niet in verband te brengen zijn met concrete overledenen die echt op aarde hebben rondgelopen. Als dat al wel het geval is, gaat het meestal om overbekende schurken zoals Judas Iskariot of Adolf Hitler. Toch is er ook een aantal goed gedocumenteerde gevallen waarbij er sprake lijkt van echte bezetenheid door de geest van een overledene, omdat die overledene traceerbaar blijkt zonder dat de persoon in kwestie van tevoren op de hoogte was geweest van diens bestaan.

Het beroemdste en misschien ook beste geval op dit gebied is dat van de Indiase jongen Jasbir, bestudeerd door Ian Stevenson. Toen Jasbir in 1954 nog maar drie en een half jaar oud was, stierf hij schijnbaar aan waterpokken. Zijn vader wilde hem nog diezelfde dag begraven, maar omdat het al nacht was, stelde hij de begrafenis uit tot de volgende ochtend. Een paar uur later merkte Jasbirs vader dat het lichaam van zijn zoon bewoog en uiteindelijk zelfs helemaal tot leven kwam. Het duurde nog enkele dagen voordat de jongen weer kon praten en nog een paar weken voordat hij zich duidelijk kon uitdrukken. Toen beweerde hij dat hij niet Jasbir, maar de zoon van Shankar uit Vehedi was. Hij wilde naar zijn vroegere woonplaats gaan en weigerde alle voedsel omdat hij bij een hogere kaste zou horen dan de familie van Jasbir. Een vrouw moest ongeveer anderhalf jaar speciaal voor hem maaltijden bereiden zoals zijn kaste dat voorschrijft. Hij vertelde ook dat hij was overleden bij een verkeersongeluk. Deze herinneringen kwamen sterk overeen met het leven en de dood van een jongeman van 22, Sobha Ram genaamd, de zoon van Sri Shankar Lal Tyagi uit Vehedi. De jongen vertoonde een sterke identificatie met zijn leven als Sobha Ram en herkende mensen uit dat leven. De oorspronkelijke Jasbir kwam niet meer terug maar het lichaam bleef bezeten door de geest van Sobha Ram.

Zo zijn er ook gevallen waarin de bezetenheid door een traceerbare overledene het lichaam slechts tijdelijk in bezit neemt, zoals dat van Frederic L. Thompson, een goudsmid die een tijd lang het gevoel had dat hij door de overleden kunstschilder Robert Swain Gifford werd aangezet om schilderijen in zijn stijl te vervaardigen. Dr. James Hyslop die dit geval onderzocht, ontdekte dat drie visioenen die Thompson in deze periode had gehad, overeenkwamen met drie schetsen voor olieverfschilderijen waaraan Gifford voor zijn dood was begonnen.

In het geval Lurancy Vennum leek een dertienjarig meisje in 1878 eerst herhaaldelijk belaagd te worden door een hele serie geesten totdat ene Mary Roff zich aandiende die haar tijdelijk in bezit nam. Mary Roff was op 18-jarige leeftijd overleden toen Lurancy pas 15 maanden oud was. Lurancy vertoonde de karakteristieke manier van praten en bewegen van Mary Roff en wist allerlei dingen uit diens leven. Ze ging zelfs tijdelijk bij de ouders van Mary wonen en bij hen thuis kwam alles haar bekend voor.

Literatuur

Bosga, D. (1986). Een broertje dood aan spiritisme. Deventer: Ankh-Hermes.

Dam, H. ten (1983). Een ring van licht. Amsterdam: Bressotheek.

Harrison, P., & Harrison, M. (1983). Reïncarnatieverhalen van kinderen. Deventer: Ankh-Hermes.

Klink, J. (1994). Vroeger toen ik groot was: vérgaande herinneringen van kinderen. Baarn: Ten Have.

Praag, H. van (1972). Reïncarnatie in het licht van wetenschap en bijgeloof. Bussum: Teleboek.


Prana 97 over reïncarnatie. Deventer: Ankh-Hermes, 1996.

Prasad, J. (1993). New dimensions in reincarnation researches. Allahabad: Arvind Printers.

Rawat, K.S. (1997). Shanti Devi’s past. Venture Inward, Maart/April, 18-21.

Rivas, T. (2000). Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood. Deventer: Ankh-Hermes.

Rivas, T. (2003). Three Cases of the Reincarnation Type in the Netherlands. Journal of Scientific Exploration, 17, 3, 527-532.

Stevenson, I. (1974). Twenty cases suggestive of reincarnation. Charlottesville: University Press of Virginia.

Stevenson, I. (1997). Reincarnation and biology. Londen/Westport: Praeger.

Stevenson, I. (2000). Bewijzen voor reïncarnatie. Deventer: Ankh-Hermes.

Stevenson, I. (2003). European Cases of the Reincarnation Type. Jefferson/Londen: McFarland & Company.

Tucker, J.B. (2006). Mama, vroeger was ik... de herinneringen van kinderen aan vorige levens. Utrecht : Bruna.

Wilson, I. (1982). Reincarnation? The claims investigated. Harmondsworth: Penguin Books.


Drs. Titus Rivas is verbonden aan Stichting Athanasia en is medewerker van o.a. het blad Terugkeer van Stichting Merkawah, ParaVisie, Paraview en Prana.

Rivas is altijd geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen op parapsychologisch gebied en nodigt u uit uw eigen paranormale ervaringen met hem te delen: titusrivas@hotmail.com

Stichting Athanasia verzorgt bovendien parapsychologische consulten tegen tarieven gekoppeld zijn aan iemands uitkering. (Athanasia is een ideele stichting en de consulten komen uitsluitend ten goede aan haar activiteiten).