Titel

Niet skeptisch, wel kritisch

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 15 November, 2006)

Samenvatting

Titus Rivas zet het verschil uiteen tussen een open kritische houding en een skeptische houding, aan de hand van een artikel van skepticus Jan Willem Nienhuys over reïncarnatieonderzoek.


Tekst


Niet sceptisch, wel kritisch

door Titus Rivas

"Parapsychologisch onderzoek en theorievorming heeft ons geleerd dat scepsis in de zin van het bij voorbaat afwijzen van de mogelijkheid van dingen, leidt tot het verdonkeremanen van het bestaan van allerlei verschijnselen. Dit betekent echter zeker niet dat we nu opeens onkritisch alles zouden moeten aannemen wat mensen op parapsychologisch gebied allemaal beweren.
Er zit immers zeer veel kaf onder het koren. Alleen als je kritisch bent en onderscheid weet te maken tussen serieus te nemen verschijnselen en vormen van bedrog en zelfbedrog, kun je komen tot een onderbouwd oordeel. Daarbij weet je dus twee valkuilen te vermijden, dat wil zeggen de loze scepsis en tegelijk de naïeve goedgelovigheid.
(citaat uit les 40 van mijn Cursus Parapsychologie, uitgegeven door de Nationale Handels Academie)

Een kritische houding bij parapsychologisch en ander grenswetenschappelijk onderzoek houdt in dat je bij voorbaat zowel een "alledaagse" als "afwijkende" verklaring van gemelde fenomenen serieus neemt, maar dat je de afwijkende verklaring pas te hulp roept als de alledaagse verklaring naar alle waarschijnlijkheid niet meer voldoet. Een sceptische (of 'skeptische') houding komt neer op het op voorhand afwijzen van "afwijkende" verklaringen en het tot in het oneindige oprekken van "normale" verklaringen, ook al is het maar al te duidelijk hoe onredelijk dat in feite is. Kritisch zijn hoort dus bij een open visie, sceptisch zijn bij een gesloten wereldbeeld.

EEN VOORBEELD VAN ONKRITISCHE SKEPSIS
Een voorbeeld van hoe het volgens mij niet moet, betreft de bespreking van J.W. Nienhuys van het reïncarnatieonderzoek in het lijfblad van de 'skeptici', Skepter.
Nienhuys geeft een aantoonbaar onjuist beeld van het serieuze onderzoek op dit gebied. Ik zal hieronder enkele uitspraken weergeven van deze 'kenner' van het parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie, die ook een boekje heeft geschreven over dit gebied, en daar per uitspraak commentaar op leveren. Uit mijn commentaar wordt hopelijk duidelijk hoe slordig en bevooroordeeld, d.w.z. erg onkritisch tegenover de eigen 'zekerheden' deze nota bene gerenommeerde skepticus Nienhuys te werk gaat.

- "Stevenson onderzoekt wel of er nog andere verklaringen mogelijk zijn, maar neemt alleen bot bedrog, helderziendheid en telepathie in aanmerking".
Mijn commentaar: Dit is volstrekt onjuist, Ian Stevenson besteedt namelijk ook heel veel aandacht aan cryptomnesie (informatie die men zonder dat zelf te weten in dit huidige leven heeft opgedaan) en zelfbedrog (al dan niet in de vorm van paramnesie of schijnherinneringen). Als Nienhuys echt thuis was geweest in het vakgebied, had hij geweten dat Stevenson alleen al in 1983 een algemeen artikel over cryptomnesie heeft gepubliceerd. Stevenson beschouwt cryptomnesie dan ook als de belangrijkste mededinger voor reïncarnatie in bepaalde gevallen voor zover die normaal verklaarbaar zouden kunnen zijn. Zo schrijft hij reeds in 1974 (blz. 382): "Cryptomnesie kan mischien [...] zwakkere gevallen verklaren die plaatsvinden in families die bekend zijn met de vorige persoonlijkheid." En in 1980 besteedt hij er bijvoorbeeld nog eens pagina's lang aandacht aan (blz. 345-349). Van een simpele vergissing kunnen we dus zeker niet spreken als Nienhuys dit allemaal weglaat. Of hij is beschamend genoeg niet eens op de hoogte van een en ander, of hij verzwijgt opzettelijk belangrijke informatie om lezers op het verkeerde been te zetten.

- "Pogingen tot bedrog is hij wel tegengekomen, maar meestal kan hij zoiets uitsluiten. Wat met reïncarnatie verklaard kan worden, leent zich vaak ook voor andere paranormale verklaringen. Daarom kan Stevenson paranormale verklaringen niet uitsluiten. Zijn boeken en artikelen gaan dan ook over 'vermoedelijke reïncarnatie'."
Commentaar: Dat is niet de reden waarom hij spreekt van "cases suggestive of reincarnation". De reden is in feite dat hij een ware empiricus is, die zich zo precies mogelijk uitdrukt. Stevenson geeft wel degelijk aan waarom andere paranormale verklaringen (met name identificatie [personation] door middel van ESP) niet aannemelijk zijn voor de meeste gevallen. Het is ronduit merkwaardig dat Nienhuys dit miskent. Reeds in 1974 heeft Ian Stevenson het wat dat betreft over het onvermogen van de ESP-theorie om adequaat de overeenkomsten in persoonlijkheid en vaardigheden en om de lange duur van de identificatie met de overledene te verklaren. Bovendien kan deze theorie niet verklaren waarom een jong kind zich überhaupt via ESP zou identificeren met een volstrekt onbekende overledene. (Vergelijk: Rivas, 1993; 2000).

- "Hij beoordeelt gevallen telkens vanuit het gezichtspunt: kan dit met reïncarnatie verklaard worden?".
Commentaar: Dit is een grove oversimplificatie van de vele pagina's waarin Ian Stevenson zijn overwegingen weergeeft om bepaalde (dus helemaal niet alle) gevallen als het best verklaarbaar door reïncarnatie te beschouwen. Reeds in 1974 zegt Stevenson daarover dat hij niet kiest voor één enkele theorie als beste verklaring voor al zijn gevallen (blz. 383-384), maar slechts voor een aantal case studies met bepaalde kenmerken meent dat reïncarnatie de beste verklaring kan bieden.

- "Stevenson lijkt nogal lichtgelovig te zijn: hij gelooft getuigen tenzij ontwijfelbaar vastgesteld is dat ze erop los fantaseren."
Commentaar: Ook dit is een verkeerde voorstelling van zaken. Stevenson gaat er, anders dan skeptici als Nienhuys, inderdaad niet ZOMAAR vanuit dat getuigen alleen maar fantaseren. Van dhr. Nienhuys mogen we bijvoorbeeld best aannemen dat hij geen al te betrouwbare getuige zou zijn, gezien zijn reeds aangetoonde talent om feiten te verdraaien. Maar dat wil niet zeggen dat iedereen daarmee zo onbetrouwbaar als de skepticus Nienhuys is! In veel gevallen heeft Stevenson trouwens ook weinig tot helemaal geen ruimte om alles af te doen als fantasie, omdat er veel te veel getuigen een eensluidende versie van de gebeurtenissen geven. In geen enkel geval dat hij beschouwt als het best verklaarbaar door reïncarnatie baseert Stevenson zich uitsluitend op een enkele getuige.

- "Hij schrijft: 'verscheidene zegslieden beweerden dat zij (mevrouw Chotkin, JWN) de neiging had geschiedenissen uit haar duim te zuigen', en even verderop: 'ik accepteer dus mevrouw Chotkins versie als betrouwbaar.' Dit vanwege het feit dat mevrouw Chotkin volgens hem de meeste controleerbare feiten wel zo ongeveer vertelde als Stevenson ze van anderen had gehoord."
Commentaar: Ook dit is een bijzonder vertekende weergave van de manier waarop Stevenson geredeneerd heeft in dit geval. Hij zegt in werkelijkheid ('Twenty cases suggestive of reincarnation', blz. 265-266): "Over het geheel genomen, accepteer ik het relaas van Mevr. Chotkin als betrouwbaar wat betreft de voornaamste kenmerken ervan, hoewel ik de mogelijkheid onderken dat ze sommige details (waarschijnlijk onbewust) vertekend heeft." (Overigens is het allerminst duidelijk waarom Nienhuys uitgerekend Stevensons mening over dit geval -verkeerd- weergeeft, aangezien het binnen de geschriften van de parapsycholoog helemaal geen prominente rol speelt, dat wil zeggen dat hij het zou rekenen tot zijn sterkste gevallen. De casus komt weliswaar nog voor als een typisch Tlingit-geval in "Children who remember previous lives" en als voorbeeld van moedervlekken, maar daarmee is het nog niet extra representatief voor een gemiddeld reïncarnatiegeval.) In dit geval lijkt Nienhuys wel met opzet de boel te hebben verdraaid om over een jaar of wat triomfantelijk te kunnen aantonen dat parapsychologen niet kunnen lezen!

- "Getuigen op hun woord geloven is heel begrijpelijk als je met patiënten of verdachten te maken hebt, maar verkrijg je zo wel zekerheid?"
Commentaar: Het gaat bij Stevensons onderzoek in werkelijkheid om een reconstructie op basis van getuigenverklaringen zoals bij alle vormen van naturalistisch onderzoek van dingen die al gebeurd zijn. Natuurlijk kunnen er vertekeningen optreden in het geheugen van getuigen, maar daar houdt Stevenson -anders dan zoals Nienhuys een en ander voorstelt- expliciet rekening mee. De graad van zekerheid die Nienhuys lijkt te verlangen, is domweg misplaatst als het gaat om retrospectief naturalistisch onderzoek. Daarbij gaat het om een zekerheid die vergelijkbaar is met die van historisch of natuurhistorisch onderzoek, niet om een zekerheid zoals we die kunnen hebben in de wiskunde of bij natuurkundige experimenten. Een gegeven waar Stevenson zich volledig van bewust is.

-"Stevenson onderzoekt natuurlijke verklaringen niet ernstig genoeg."
Commentaar: Zoals ik boven al heb aangegeven, is dat gewoon niet waar!

-"Zijn die er dan? In de eerste plaats denk je dat zo'n peuter misschien iets heeft opgevangen van gesprekken van volwassenen. Jaren later kan die bron best vergeten zijn. In veel gevallen blijkt uit het verhaal van Stevenson dat zo'n bron er best geweest kan zijn."
Commentaar: Dit is iets wat Stevenson zelf zeker erkent en waar hij ook expliciet rekening mee houdt. Er zijn echter ook veel gevallen waarin zo'n bron er nou juist niet kan zijn geweest, en daar concentreert Stevenson zich dan ook volledig op in zijn onderzoekingen! Hij heeft zelfs een hele lijst samengesteld van gevallen waarin zo'n bron er domweg niet geweest KAN zijn, een lijst die overigens steeds langer wordt. Deze lijst is al vermeld als voetnoot bij blz. 270 en 271 van zijn Twenty Cases Suggestive of Reincarnation. In 1988 publiceerde hij bijvoorbeeld samen met collega Godwin Samararatne weer eens een rapport over drie dergelijke gevallen uit Sri Lanka in een bekend medisch tijdschrift, the Journal of Nervous and Mental Disease.

-"De vorige levens van die peuters eindigden vaak onder bijzondere omstandigheden. De overledene was rijk of kwam op een bijzondere, vaak gewelddadige manier aan zijn eind, soms beide. Zo'n verhaal met grote roddelwaarde kan gemakkelijk in wijde kring bekend raken. Stevenson besteedt geen aandacht aan dit aspect. In elk afzonderlijk geval beweert hij dat het zo onwaarschijnlijk is dat er juist in dát geval een natuurlijke informatiebron is geweest. Maar als je naar verklaringen voor zeldzame verschijnselen zoekt, mag je toch niet uitsluiten dat ze zeldzame oorzaken hebben?"
Commentaar: Dat doet Stevenson dan ook helemaal niet. Bovendien komen er zelfs in gevallen die beïnvloed zouden kunnen zijn door een dergelijk roddelproces nog elementen voor die je niet zo gemakkelijk kunt wegverklaren, met name natuurlijk binnen genoemde harde kern. Aan dit alles besteedt Stevenson ruimschoots aandacht in al zijn boeken.

-"Een andere mogelijke verklaring is dat het verschijnsel ontstaat doordat iedereen hoopt dat het waar is. Een familie treurt om een dierbare overledene, en is blij als ze kunnen geloven dat hij of zij is weergekeerd. In deze verklaring zou het kind maar wat praten, terwijl ouders en omstanders blijven zoeken naar een geval dat er op lijkt (dit zou ook begrijpelijk maken waarom gevallen met grote roddelwaarde zo vaak voorkomen). Met terugwerkende kracht wordt het kind dan van alles in de mond gelegd. Als de treurende familie er eenmaal overtuigd is dat ze in het kind het familielid hebben teruggevonden, onderhoudt ze vaak hartelijke betrekkingen met het kind."
Commentaar: Ook deze mogelijkheid wordt wel degelijk expliciet door Ian Stevenson vermeld, zodat het ook hierbij gaat om een onjuiste weergave van de theorievorming bij reïncarnatieonderzoek. De theorie kan gewoon niet van toepassing zijn op gevallen die niet verklaard kunnen worden door normale bronnen van informatie, zoals dat van Jagdish Chandra dat hij behandelt in zijn boek uit 1975.

-"Uit Stevensons beschrijvingen krijg je de indruk dat het vaak de getroffen familie is die contact zoekt."
Commentaar: Dit is juist helemaal niet de gewone gang van zaken; wellicht verwart Nienhuys hier het onderzoek van Stevenson met dat van de Tibetaanse boeddhisten die op zoek zijn naar een overleden geestelijke (lama).

-"Helaas is Stevenson een beetje vaag op dat punt. Een onderzoeker, David Barker, heeft meegewerkt aan een duplicatie van Stevensons onderzoek. Barker denkt dat het om een maatschappelijk verschijnsel gaat. Hoe gaat dat herkennen bijvoorbeeld? Het kind wordt voorgesteld aan een vrouw met de woorden: 'kijk eens, dit is je vorige moeder, herken je haar niet?' Het kind zegt iets van 'Uh, ja'. Later beweren de omstanders dat het kind spontaan zijn moeder aanwees midden in een menigte, en de moeder zelf heeft geen zin om daarover te gaan zeuren."
Commentaar: Dit is een ronduit misleidende weergave van hoe Stevenson met herkenningen omspringt. Hij maakt telkens weer een onderscheid tussen herkenningen die men zou kunnen verklaren door "leading questions" en andere aanwijzingen, en herkenningen die volledig spontaan zouden zijn opgetreden. In het wat dit betreft willekeurige voorbeeld van het geval Cevriye Bayri uit Turkije (Stevenson, 1980) maakt hij bijvoorbeeld een onderscheid tussen herkenningen die men gemakkelijk normaal kan verklaren en herkenningen die wanneer ze authentiek zijn niet normaal verklaard kunnen worden (blz. 256-257).

In 1997 blijkt Nienhuys weinig bij te hebben geleerd over het onderzoek van Ian Stevenson. Onder het kopje Reïncarnatie in het boek Tussen waarheid en waanzin spuit hij met zijn co-auteur Hulspas hetzelfde soort mythen als in het artikel in Skepter.
Het is te hopen dat mensen door al dit soort sceptisch gebabbel geprikkeld worden om op zoek te gaan naar de boeken van Stevenson zelf, in plaats van zich lichtgelovig te laten leiden door "experts" als Nienhuys. Dan zijn al die genante, uit de lucht gegrepen aantijgingen aan het adres van een consciëntieuzere wetenschapper als dr. Ian Stevenson tenminste nog ergens goed voor.
Wanneer zien sceptici toch eindelijk eens in dat hun doorgaans arrogante en denigrerende toon nou niet direct gelegitimeerd wordt door de onjuiste, tendentieuze manier waarop zij de feiten en theorievorming binnen de parapsychologie (en andere 'grensgebieden' van de wetenschap) weergeven?

De benadering van Nienhuys van dit vraagstuk illustreert in ieder geval de skeptische houding die in schril contrast staat tot de kritische, nuchtere houding van iemand als Stevenson zelf.
Rationaliteit komt helemaal niet primair tot uiting in de conventionaliteit van je theorieën, maar veeleer in de mate waarin je redelijk, eerlijk en respectvol om weet te gaan met jou onwelgevallige feiten of redeneringen van mensen die het niet met je eens zijn.

Drs. Titus Rivas

Lijst van gebruikte literatuur
- Hulspas, M., & Nienhuys, J.W. (1997). Tussen waarheid en waanzin. Breda: Uitgeverij de Geus.
- Nienhuys, J.W. (1989). Reïncarnatie: zijn er bewijzen? Skepter (2), 4.
- Rivas, T. (1993). Reïncarnatieonderzoek: op zoek naar de zuinigste toereikende hypothese. Spiegel der Parapsychologie, 32 (3/4), 171-188.
- Rivas, T. (2000). Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood. Deventer: Ankh-Hermes.
- Stevenson, I. (1974). Twenty cases suggestive of reincarnation. Charlottesville: University Press of Virginia.
- Stevenson, I. (1975). Cases of the reincarnation type: Volume I. Ten Cases in India.Charlottesville: University Press of Virginia.
- Stevenson, I. (1980). Cases of the reincarnation type: Volume III. Twelve case in Lebanon and Turkey. Charlottesville: University Press of Virginia.
- Stevenson, I. (1983). Cryptomnesia and parapsychology. Journal of the Society for Psychical Research, 52, 1-30.
- Stevenson, I. (1987). Children who remember previous lives: A question of reincarnation. Charlottesville: University Press of Virginia.
- Stevenson, I. (1997). Reincarnation and biology. Londen/Westport: Praeger.
- Stevenson, I., & Samararatne, G. (1988). Three new cases of the reincarnation type in Sri Lanka with written records made before verification. The Journal of Nervous and Mental Disease, 176, 12, 741.

augustus 2002, eerder geplaatst op de verdwenen website Kritisch

Contact: titusrivas@hotmail.com