Titel

Hoofdstuk 6. Personalistisch dualisme en empirische wetenschap

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 15 November, 2006)

Samenvatting

Hoofdstuk 6. Personalistisch dualisme en empirische wetenschap, van het boek 'Geesten met of zonder lichaam' van drs. Titus Rivas


Tekst

 
Hoofdstuk 6. Personalistisch dualisme en empirische wetenschap

Kortom, ik voorzie dat, als de geest in een wetenschappelijk systeem wordt ingepast, dat systeem enorm vergroot moet worden om ruimte voor die geest te scheppen. J.R. Taylor, Het Omega Effect.

6.1. Inleiding
Volgens sommigen is de filosofie van de geest relevant voor wat wel de analytische wetenschappen worden genoemd, zoals de logica en de wiskunde. Als de geest niet bestaat of volledig fysiek is kunnen we geen toegang hebben tot mogelijke onstoffelijke (platoonse) ideeën die ten grondslag zouden liggen aan deze wetenschappen. Anderen beweren echter dat de analytische wetenschappen slechts neerkomen op volledig kwantificeerbare formele kennis (168). Hoe dit ook zij, de filosofie van de geest vormt zeker een onmisbaar fundament voor empirische wetenschappen die betrekking hebben op diezelfde geest. Merkwaardig genoeg wordt dit lang niet altijd erkend door wetenschappers zelf. Sommige van hen stellen dat de filosofische vraagstukken die we in vorige hoofdstukken behandeld hebben op zich weliswaar interessant kunnen zijn, maar verder geen consequenties hebben voor hun eigen vakgebied. Ze spreken dan ook wel van de ontologische neutraliteit van hun theorieën. Het zou met andere woorden voor veel wetenschappelijke theorievorming helemaal niet echt van belang zijn welke ontologische posities men inneemt (169).

Nu kan men zich inderdaad wetenschappen voorstellen waarvoor dit geldt, zoals de geesteswetenschappen, de sociologie of de sociale psychologie. Voor deze wetenschappen volstaat het waarschijnlijk inderdaad te werken met bepaalde psychologische concepten zonder dat het nodig is hier expliciet de filosofie van de geest bij te betrekken. Dit is trouwens ook weer niet onmogelijk, zoals blijkt uit het concept ‘Wereld 3’ van de dualist Karl Popper (170). Dit is de wereld van de fysieke objecten die gecreëerd zijn door de geest (‘Wereld 2’) en dus niet volledig door de fysieke wereld zelf (‘Wereld 1’). Bedoeld zijn cultuurdragers zoals boeken, partituren, computersystemen, films, geluidsbanden of kunstvoorwerpen.

Er zijn echter ook wetenschappen waarbij de filosofie van de geest pertinent niet buiten de deur gehouden kan worden. Dit zijn al die wetenschappen die expliciet of impliciet gebaseerd zijn op die filosofie. We kunnen daarbij onderscheid maken tussen wetenschappen die te maken hebben met de geest zelf en wetenschappen die draaien om de wisselwerking tussen een geest en andere delen van de werkelijkheid.

Volgens sommige materialisten en epifenomenalisten zijn er overigens geen menswetenschappen of dierpsychologie meer mogelijk als het interactionisme juist is. Deze mening is gebaseerd op de misvatting dat interactie gelijkstaat aan chaos en niet wetmatig kan zijn.

6.2. Psychonomie en cognitiewetenschappen
De in hoofdstuk 2 behandelde concepten van een psychisch geheugen en een psychische natuur zijn van belang voor de psychologische functieleer of psychonomie en de cognitiewetenschappen. De werking van het psychische geheugen is immers zoals we al zagen niet af te leiden uit de werking van een mogelijke neurologische opslag van informatie. Dit is van belang voor de studie van het geheugen zelf, maar daardoor ook van de cognitie en taal. Ook de theorievorming van de perceptie die volgens gangbare psychologische opvattingen grotendeels bepaald wordt door de cognitie kan niet om het concept van een psychisch geheugen heen. De psychologische functieleer zal zo ook de invloed van de geest op het lichaam in de vorm van psychomotoriek en psychosomatische (171) gevolgen van geestelijke emoties moeten erkennen. Dit heeft overigens ook weer gevolgen voor vormen van toegepaste psychologie, zoals revalidatiepsychologie en gezondheidspsychologie, alsmede voor de psychoneuroimmunologie.

Ook de motivationele psychologie kan redelijkerwijs niet langer benaderd worden vanuit een reductionistisch, genetisch determinisme. In plaats daarvan moeten psychologen rekening houden met psychogene motivatie, die niet draait om evolutionair voorgeprogrammeerde instincten, maar om subjectieve ervaringen en om het bewustzijn van zichzelf als geestelijk wezen. De psychische natuur moet daarbij erkend worden als bron van motivationele processen.

Wat psychologen over het algemeen moeten beseffen is dat het psychologisch functioneren niet gereduceerd kan worden tot de hersenactiviteit maar voor een groot deel bepaald wordt door eigen principes. Anders dan zich steeds meer te richten op de neurologie is het van groot belang dat men vasthoudt aan echt psychologische theorieën.

Personalistisch dualisme zoals hier bepleit wil overigens zeker niet zeggen dat mensen voortaan uitsluitend gezien moeten worden als strikt rationele soevereine subjecten. Zoals ik eerder in dit boek heb gezegd kunnen we niet heen om het bestaan van onbewuste geestelijke processen en geestelijke emoties. In die zin hoort men de irrationele en arationele aspecten van de geest binnen een neocartesiaanse psychologie volledig te verdisconteren.

Sommige psychologen proberen een zogeheten methodologisch materialisme toe te passen binnen hun onderzoek. Dit houdt in dat je geen uitspraken doet over de ontologie van de geest, maar je methodisch uitsluitend richt op fysieke factoren die betrokken zijn bij het gedrag van mens en dier. Hopelijk is inmiddels duidelijk geworden dat dit methodologisch materialisme geen bevredigende basis kan vormen voor psychologisch onderzoek.

6.3. Persoonlijkheidsleer en ontwikkelingsleer
Door de filosofische argumenten voor een overleven na de dood van het subject en zijn persoonlijkheid (behandeld in hoofdstuk 2), moeten beoefenaars van de persoonlijkheidsleer en ontwikkelingsleer openstaan voor parapsychologische theorieën over persoonlijke reïncarnatie (172), waarvoor inmiddels zowel kwantitatief en kwalitatief indrukwekkend bewijsmateriaal bestaat (173).
De persoonlijkheid is primair een psychologische grootheid in plaats van slechts het fysieke gevolg van een samenspel van genen en omgeving. Juist in de persoonlijkheidsleer en ontwikkelingspsychologie komt het erop aan mensen op te vatten als geestelijke wezens die zich mogelijk over meer dan een leven ontwikkelen. Hoe meer empirisch bewijsmateriaal voor persoonlijke reïncarnatie er wordt verzameld (en dit bewijsmateriaal is nu reeds zeer indrukwekkend), hoe belangrijker het voor psychologen wordt de ontwikkeling binnen een leven op te vatten als een onderdeel van een ruimere ontwikkeling van persoonlijke evolutie.

6.4. Neurologie
Veel neurologen zullen de geest nog steeds materialistisch of epifenomenalistisch benaderen, wat ook doorwerkt in hun theorieën over de verhouding tussen de geest en de hersenen. Een voorbeeld daarvan hebben we reeds gezien in de interpretatie van gegevens rond split-brain patiënten.

Het is de hoogste tijd dat neurologen en neuropsychologen doorkrijgen dat zowel materialisme als property-dualisme weerlegd zijn. Dan kan men eindelijk ook een hardnekkig misverstand de wereld uithelpen over de invloed van de hersenen op de geest. Velen denken namelijk nog steeds dat het dualistisch interactionisme hier geen raad mee zou weten. Terwijl interactionisten nu juist per definitie een dergelijke beïnvloeding erkennen(174).

Een dualistische benadering van de verhouding tussen hersenen en geest maakt het bovendien mogelijk om allerlei fenomenen die nu als anomalieën zoveel mogelijk worden weggemoffeld op te nemen in een bevredigende wetenschappelijke theorie. We kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan de gevallen van John Lorber van patiënten met een waterhoofd die slechts een fractie van de normale cortex bezaten, maar toch beschikten over een normale tot bovennormale intelligentie. Ook gevallen van herinneringen aan vorige levens of herinneringen aan ervaringen tijdens een toestand van klinische dood, die niet passen in een materialistische theorie van het geheugen, kunnen geïntegreerd worden in een dualistische theorie van de interactie tussen het psychische geheugen en het brein.

Een dualistische neuropsychologie is een discipline die beseft dat de geest als zodanig niet afhankelijk is van de hersenen, maar daar alleen door beïnvloed kan worden in zijn functioneren. Ze neemt ook vastberaden afstand van de mythe van de volledige parallellie tussen neurologische en psychologische processen die wordt aangehangen door mensen die het interactionisme afwijzen.

Een neocartesiaanse neuropsychologie gaat voorts niet langer uit van de identiteit tussen geest en brein maar beschouwt de verbinding tussen beide als ingebed binnen een tijdelijke ‘incarnatie’ van het subject in de hersenen.

Dit alles is ook van belang voor de psychiatrie in die zin dat psychologische problemen lang niet altijd een neurologische tegenhanger hoeven te kennen. Dat maakt zowel verschil voor de psychiatrische theorievorming als voor de psychiatrische behandeling (175).

6.5. Dierpsychologie
De dierpsychologie is in feite afhankelijk van (bijna) dezelfde soort subdisciplines als de humane psychologie. Door toepassing van de in hoofdstuk 3 behandelde analogieredenering kunnen veel dualistische psychologische en interactionistische theorieën ook geschikt worden gemaakt voor de dierpsychologie.

Interesse in dieren als subjecten kan zoals Barbara Noske heeft aangetoond ook leiden tot een sociologische en culturele zoölogie (176).

Zodra we erkennen dat zeer veel dieren net als mensen subjecten zijn, kunnen we hen niet langer alleen fysiologisch of ethologisch bestuderen. Het wordt dan ook zaak om hen specifiek psychologisch te doorgronden (177). Dogmatische verwijten van antropomorfisme mogen een ontwikkeling van een waarlijk psychologische dierpsychologie niet langer belemmeren.

6.6. Parapsychologie
Materialisten beschouwen de parapsychologie doorgaans als een vorm van pseudo-wetenschap, waar zij bijvoorbeeld ook de astrologie of homeopathie toe rekenen. Dit is niet erg verwonderlijk omdat parapsychologen in bijna al hun onderzoekingen bij voorbaat uitgaan van het bestaan van een onreduceerbare geest die actief invloed uitoefent op de werkelijkheid.

De parapsychologie omvat enkele subdisciplines. Aan de ene kant hoort hier in ieder geval de studie van buitenzintuiglijke waarneming (helderziendheid en telepathie) en psychokinese of telekinese bij. Het gaat daarbij om vormen van directe perceptie, directe communicatie en directe beïnvloeding van de materiële wereld. De geest staat hierbij in wisselwerking met de buitenwereld zonder de normale sensorische en motorische systemen van zijn lichaam te gebruiken. Anderzijds is er de studie van een overleven na de dood en reïncarnatie. Voorts is er nog parapsychologisch onderzoek naar een mogelijk fijnstoffelijk lichaam en naar zinvolle toevalligheden of synchroniciteit.

Anders dan materialisten en epifenomenalisten een groot publiek willen doen geloven, bestaat er voor praktisch alle parapsychologische fenomenen inmiddels zeer veel goed en betrouwbaar bewijsmateriaal. Een ontologische en wetenschapstheoretische dualistische revolutie zou de parapsychologie dan ook zeker in hoge mate ten goede komen.
Binnen het parapsychologische onderzoek naar leven na de dood kan de filosofische argumentatie voor de onsterfelijkheid van de persoonlijke ziel goede diensten bewijzen.

Overigens zou een doorbraak van de parapsychologie ook gepaard moeten gaan met ethisch verantwoord onderzoek naar de parapsychologie van dieren (178).

6.7. Godsdienstpsychologie
Een tak van de psychologie die voor haar theorievorming die indirect afhankelijk is van een dualistische ontologie is de godsdienstpsychologie. Dat wil zeggen dat de interpretatie van godsdienstige ervaringen mede afhangt van de vraag of er onstoffelijke geesten of goden kunnen bestaan (179). Een materialistisch wereldbeeld biedt daar anders dan het dualisme (en idealisme) duidelijk geen ruimte voor.

Voetnoten bij Hoofdstuk 6
168. Balaguer (2001).
169. Reeds een grondlegger van de psychologie als Wilhelm Wundt sprak wat dat betreft van de mogelijkheid om psychologie te bedrijven zonder (in ontologische zin) de ziel te erkennen.
170. Popper (1977).
171. Zie Davison & Neale (1986), hoofdstuk 8, “Psychophysiological Disorders”; Rivas (1999b).
172. Stevenson (1974, 1977, 1987, 1997a, 1997b), Rivas (1999e, 2000, 2001c), Almeder (1987), Klink (1994). Zie ook paragraaf 6.6.
173. Dat veel intellectuelen daar desondanks niet van op de hoogte zijn, heeft alles te maken met de afwijzing van personalistisch dualisme als ontologische basis van de empirische wetenschap.
174. Rivas (1993a).
175. Rivas (2000).
176. Noske (1988).
177. Rivas (1997).
178. Zie bijvoorbeeld: Broughton (1995), Van Dongen (1994), Bem & Honorton (1994), Bierman, Van Dongen et al. (1992).
179. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor de godsdienstfilosofie en elke eventuele theologie.

- Inhoudsopgave

- Nawoord