Titel

H. 4 De Extinctie-these

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 16 November, 2006)

Samenvatting

Hoofdstuk 4 De Extinctie-these van de verhandeling 'Filosofische grondslagen van empirisch onderzoek naar een leven na de dood'


Tekst




Hoofdstuk 4: De Extinctie-these



Het lot van de ziel wekt bij de mensen veel ongeloof; zij vrezen dat zij, wanneer zij wordt bevrijd van het lichaam, nergens meer is, maar op de dag waarop de mens sterft, te niet gaat en verdwijnt. Plato, Phaedo, 14
En de dood maakt de 'wie' weer tot een 'wat'. Oliver Sacks, in Wim Kayzers Een schitterend Ongeluk.
Prétendent-ils nous avoir bien réjoui, de nous dire qu'ils tiennent que notre âme n'est qu'un peu de vent et de fumée, et encore de nous le dire d'un ton de voix fier et content? Est-ce donc une chose à dire gaiment et n'est-ce pas une chose à dire tristement, au contraire, comme la chose du monde la plus triste? Blaise Pascal, Pensées, 215


4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wil ik, nadat ik meen in het derde hoofdstuk voldoende de onhoudbaarheid van het materialisme te hebben aangetoond, de verschillende varianten bespreken van wat ik de "extinctie-these" noem. Het woord "extinctie" betekent letterlijk "uitdoving". Hier bedoel ik ermee: "vernietiging van het persoonlijke leven na de fysieke dood". De anti-these van de extinctie-these die centraal staat in deze verhandeling, luidt: "Er is een geestelijke persoon ofwel geestelijk subject, verschillend van het menselijk lichaam, die de dood van dat menselijk lichaam overleeft". Men kan deze these beschouwen als onderdeel van een filosofische positie die men kan aanduiden met de term "personalistisch substantie-dualisme".
Met de extinctie-these bedoel ik overigens alleen de filosofische apriori-afwijzing van de mogelijkheid van persoonlijke onsterfelijkheid, niet de empirisch-theoretische afwijzing van de verklaring van empirische data door middel van persoonlijke onsterfelijkheid. Er zijn allerlei mensen die persoonlijke onsterfelijkheid niet strikt ondenkbaar vinden, maar enkel onwaarschijnlijk. Die inschatting baseren ze dus niet op ontologische argumenten, maar op interpretaties van empirische gegevens. Er zitten twee kanten aan zulke empirisch-theoretische afwijzingen van persoonlijke onsterfelijkheid.
Om te beginnen vindt men dat neuropsychologische studies er sterk op wijzen dat de geest totaal afhankelijk is van het centrale zenuwstelsel. Men kan zich daarom niet voorstellen hoe de persoonlijke geest voort zou kunnen leven na de hersendood.
Bovendien denkt men dat alle vormen van data van onsterfelijkheidsonderzoek het eenvoudigst kunnen worden verklaard door animistische hypothesen, dat wil zeggen door middel van buitenzintuiglijke waarneming.
Hoe invloedrijk dit soort ideeën ook mogen zijn, zij betreffen zoals gezegd in strikte zin geen filosofische argumenten en behoren in het algemeen zelf dus niet tot de filosofie van het onsterfelijkheidsonderzoek. Zij kunnen dus nooit van doorslaggevend belang zijn in wijsgerige discussies. Ik verwijs wat dit betreft ook graag terug naar 3.9.

Men kan nu ieder geval de volgende versies onderscheiden van de filosofische extinctie-these:

(1) De Aristotelische versie.
(2) De monistische versie.
(3) De mahayana-boeddhistische versie.
(4) De materialistische versies.
(5) De versie van David Hume.
(6) De emergentie-dualistische versie.

Ik wil met deze benamingen niet beweren dat alle aanhangers van bestaande extinctie-posities zichzelf zouden rangschikken onder één van deze versies. Het gaat echter steeds om duidelijk onderscheiden varianten waarvan de genoemde stromingen of personen mijns inziens de meest prominente vertegenwoordigers zijn.

Ik zal steeds kort bespreken hoe men in de verschillende versies de extinctie- these verdedigt. Per versie zal ik hier direct kritiek op leveren.

4.2 De Aristotelische versie: Ziel is vorm van lichaam
De Aristotelische versie van de extinctie-these komt voort uit de gedachte dat de ziel (psyche) de "vorm-oorzaak" van het lichaam is. De ziel is gebonden aan een lichaam zoals de vorm van een beeldhouwwerk aan het materiaal waarin zij is gerealiseerd. Aristoteles concludeert dan ook dat de lichaamgebonden ziel de dood van dat lichaam onmogelijk kan overleven. Alleen een onpersoonlijk principe in de mens, de zogeheten "nous" oftewel rede, onttrekt zich aan het stoffelijke en kan zich dus ook aan de dood onttrekken.

Kritiek
Los van moderne, cartesiaanse kritiek op de gedachte van de ziel als vorm-oorzaak van het lichaam, kan men het aristotelisme op dit punt analytisch weerleggen. Als de ziel de vorm-oorzaak van het lichaam is, betekent dat ze de vorming en het gedrag van het organisme bestuurt, daar m.a.w. in zekere zin aan vooraf gaat. De ziel is blijkbaar niet lichaamsgebonden, maar juist het tegengestelde is waar: het lichaam is zielgebonden. Dit leidt tot de conclusie dat een levend lichaam zeker niet zonder ziel kan, maar een ziel mogelijk wel zonder dit concrete lichaam.
Het Aristotelische bezwaar tegen persoonlijke onsterfelijkheid is dus van geen gewicht.

4.3 De monistische versie: Persoon is manifestatie van alziel
Met de versie die ik hier als "monistisch" heb aangeduid, staat me het volgende voor ogen. Het gaat om een positie waarbij men het bestaan van een persoonlijke geest weliswaar aanvaardt, maar stelt dat deze slechts een onvolmaakte manifestatie is van een hogere, alles doordringende geest of ziel. In het hindoeïsme wordt deze overal aanwezige goddelijke geest aangeduid met de term "Brahman)". Overigens is met name de Advaita-stroming van de Vedanta (wijsgerig commentaar op de Veda's) monistisch georienteerd, waarbij de ziel (Atman) wordt geïdentificeerd met God (Brahman). Anders hindoe stromingen, zoals Dvaita-leer erkennen een individuele ziel die niet identiek is aan God. De monistische positie kent westerse varianten binnen de theosofie en het occultisme in het algemeen.
De persoonlijke ziel nu, is verbonden met een sterfelijk lichaam, en vormt samen met dat lichaam een "persoon". Deze holistische persoon leeft vanzelfsprekend slechts van conceptie of incarnatie tot de fysieke dood. Na de dood is er dus enerzijds sprake van de vernietiging van de persoon, omdat deze gelijkgesteld wordt aan een eenheid van lichaam en geest. Anderzijds overleeft de alziel natuurlijk steevast elke persoonlijke dood, omdat hij alles doordringt en juist de grond is van alle persoonlijke manifestaties of incarnaties.

Kritiek
De monistische extinctie-these stelt dat de persoonlijke geest een manifestatie is van een alziel. Dit is echter een logische onmogelijkheid, hetgeen als volgt aan te tonen is.
De gepostuleerde alziel is blijkbaar een ziel met talloze gelijktijdige geestelijke levens. Hij is tegelijk sereen en wild, tegelijk waanzinnig en wijs, etc. Hij is echter met name tegelijk volledig bewusteloos (d.w.z. verkeert in een droomloze slaap) en bij vol bewustzijn. Denk maar aan een willekeurige slapende man en een wakkere vrouw, die hij beide tegelijkertijd volledig zou bezielen. Hoezeer men nu nog in theorie tegelijk sereen en wild, of tegelijk waanzinnig en wijs zou kunnen zijn, in de vorm van een soort afschuwelijke schizofrenie, het is gewoonweg ondenkbaar dat men èn volledig bewusteloos èn bewust zou zijn. "Bewusteloos zijn" en "bij bewustzijn zijn", zijn namelijk twee logisch tegengestelde begrippen. De alziel die zowel bewusteloos als bij bewustzijn zou zijn, is m.a.w. niet zozeer "onvoorstelbaar", maar volkomen onbestaanbaar. Het zou moeten gaan om een soort letterlijke "bilocatie", maar dan in geestelijke zin. Wat een eventuele godheid ook vermag, toch nooit het logisch ondenkbare. Bij logische contradicties gaat het immers nooit om bekrompen willekeurige beperkingen die we met ons mensenverstand aan de werkelijkheid opleggen, maar om het schenden van grondvoorwaarden van informatieve beweringen en concepties. Contradicties leveren geen informatie op over de werkelijkheid, ze vertegenwoordigen slechts "non-sense". Wat de werkelijkheid ook is, in ieder geval kan ze nooit adequaat beschreven worden d.m.v. zulke nonsens.
Daarmee blijkt de monistische versie van de extinctie-these geen hout te snijden.

4.4 De Mahayana-boeddhistische versie: Persoon is "leeg" begrip
Het Mahayana-boeddhisme stelt dat de persoonlijke geest geen substantiële entiteit is, maar slechts een conventioneel begrip. Binnen het gangbare, zo men wil "wereldse" discours heeft het een duidelijke betekenis, en is het nuttig, omdat men wel zo ongeveer weet wat ermee wordt bedoeld. Filosofisch gezien is het idee van een persoonlijke geest echter een zogeheten "leeg" begreep, omdat er niets aangewezen kan worden in de werkelijkheid wat er exact mee zou kunnen corresponderen. Dit komt omdat het zou bestaan uit "een subject en diens geestelijk leven", m.a.w. het zijn van een persoonlijke geest is afhankelijk van het hebben van een geestelijk leven. Het Mahayana-boeddhisme concludeert dan dat de persoonlijke geest geen substantiële entiteit kan zijn, omdat zo'n entiteit geen delen zou mogen kennen, en nergens afhankelijk van zou mogen zijn. De persoonlijke geest is afhankelijk van een geestelijk leven en dus geen "uiteindelijke" entiteit. Hetzelfde geldt overigens voor "geestelijk leven" dat immers altijd betrokken is op een persoonlijke geest oftewel subject. Ook dat concept "geestelijk leven" bezit dus geen uiteindelijke, maar slechts conventionele realiteit.
In feite geldt dit voor alle concepten; alle conventionele begrippen zijn leeg. De uiteindelijke werkelijkheid, de "Boeddha-natuur" is namelijk niet door middel van begrippen te vatten.
Hieruit kan men het volgende concluderen.
Op een conventionele manier bestaan er inderdaad persoonlijke geesten, en is het helemaal geen onzin om over persoonlijke onsterfelijkheid te praten. Als men zich echter afvraagt, wat er werkelijk bestaat en niet alleen maar in ons begrippenkader, dan blijkt er helemaal geen persoonlijke ziel ("anatta") te bestaan, maar is dat begrip even leeg als ieder ander. Uiteindelijk bestaat er dus ook geen overleven van een persoonlijke geest, want die persoonlijke geest heeft ook tijdens het leven nooit echt bestaan, maar was slechts een fictie binnen onze conventie.

Kritiek
De redeneertrant van het boeddhisme doet heel merkwaardig aan voor een gemiddelde westerling. Men verwart het boeddhisme ook gemakkelijk met nihilisme. Daarvan is echter geen sprake. Het boeddhisme erkent het bestaan van een echte realiteit, maar ontkent dat deze op enigerlei wijze in begrippen te vatten is.
Het Mahayana-boeddhisme lijkt mij een intellectueel zeer integere filosofie en de diepzinnigste vorm van boeddhisme. Men kan een doctrine als de Mahayana-boeddhistische extinctie-these dan ook niet los zien van het systeem als geheel. Het heeft geen zin om het Mahayana-boeddhisme als geheel te aanvaarden, behalve op dit ene punt. Wat men over de persoonlijke ziel zegt, geldt namelijk voor alle concepten volgens dit wijsgerig stelsel.
Ik moet me dan ook wagen aan een fundamentele kritiek op het Mahayana-boeddhisme. Binnen dit bestek zal dit echter slechts summier kunnen. Ik hoop dat dit niet ten koste gaat van de helderheid van deze argumentatie.
Een goede toets voor elke denkwijze is de toepassing ervan op zichzelf. Laat ik dat nu dan maar eens doen voor het Mahayana-boeddhisme. Het stelsel
beweert dat alle concepten leeg zijn en dat er geen uiteindelijke waarheid uit te spreken valt door middel van discursieve taal.
Die bewering is echter zelf natuurlijk ook gevat in een discursieve taal. Dat zou dus moeten betekenen dat ze even leeg is, als willekeurig welke andere bewering ook. Ze kan geen aanspraak maken op enige uiteindelijke waarheid. Hoe eenvoudig ook, denk ik dat dit argument voldoende is om het Mahayana-boeddhisme te weerleggen. De stroming is wat dat betreft vergelijkbaar met Westerse vormen van relativisme en constructivisme in de wetenschapsfilosofie en menswetenschappen. Deze leggen de nadruk op de contextgebondenheid en relativiteit van alle beweringen, maar vergeten steevast dat ze daarmee zelf ook beweringen uitspreken. De absolute waarheidsclaim die zulke conventionalisten voor hun eigen stelling tentoonspreiden, is evenmin te verenigen met die stelling als met het Mahayana-boeddhisme.
Blijkbaar is er dus iets fundamenteel mis met het Mahayana-boeddhisme. Dat moet aan de analyse van begrippen liggen.
Begrippen verwijzen steeds naar andere begrippen, maar niet alleen naar andere begrippen. Een "appel" is b.v. een "ronde" "vrucht", etc. Maar "rond" is uiteindelijk een perceptueel, irreducibel begrip dat niet verwijst naar andere begrippen, maar naar een soort idealisering of abstrahering van een visuele of tactiele ervaring. Alles behalve "leeg", dus.
Hetzelfde geldt voor een begrip als "persoonlijke geest". Weliswaar betekent dit "een entiteit die (in potentie of actueel) een geestelijk leven heeft", maar "het hebben van een geestelijk leven" verwijst niet alleen maar terug naar het concept "persoonlijke geest", zoals de Mahayana-boeddhist beweert, maar
bovenal naar de ervaring hoe dat is, dat "hebben van een geestelijk leven". In tegenstelling tot het logisch onhoudbare Mahayana-boeddhisme, moeten we dus concluderen dat veel begrippen alles behalve leeg zijn, maar uiteindelijk (dienen te) verwijzen naar irreducibele ervaringen.
We hebben zeker een een onomstotelijk argument dat er een geestelijk leven bestaat, want elke ervaring die we hebben vooronderstelt nou juist een geestelijk leven (ook al zou dat geestelijk leven beperkt zijn tot die ervaring). Als er geen geestelijk leven is, dan is er met andere woorden helemaal geen "ervaring".
Daarmee is ook de Mahayana-boeddhistische versie van de extinctie-these zonder houdbare grond gebleken.

4.5 De materialistische versies: Geen geest (zonder lichaam)
De materialistische versies van de extinctie-these kan men verder onderverdelen in een reductionistische en een emergentistische versie.
De reductionistische versie luidt als volgt. Er bestaat helemaal geen persoonlijke geest als iets anders dan een abstract concept m.b.t. een bepaalde atomaire rangschikking van levenloze stof. Het is dus zinloos om te spreken van een overleven van zo'n entiteit nadat die rangschikking uiteen is gevallen.
De emergentistische versie verschilt daar enigszins van. Er bestaat inderdaad een persoonlijke geest, nl. als organisatie-niveau van materie. Bij de dood vindt een uiteenvallen van de organisatie plaats. Omdat de persoonlijke geest (niet-reductief) materie van een bepaalde organisatiegraad is, kan hij de dood onmogelijk overleven.

Kritiek
Voor algemene kritiek op het materialisme, verwijs ik naar hoofdstuk 3.
Het is niet verwonderlijk als het reductionistisch materialisme persoonlijke onsterfelijkheid absurd vindt, als het de persoonlijke geest zelf ontkent. Intellectueel is het zelfs het een opluchting om het reductionisme in ieder geval correct te zien redeneren. Dat neemt niet weg dat het reductionistisch materialisme als een gediskwalificeerde positie moet worden beschouwd, die op geen enkel terrein ook maar enige rol mag spelen. Hetzelfde geldt in feite voor het emergentie-materialisme. De persoonlijke geest is evident iets anders dan de hersenen, zoals ik reeds in hoofdstuk 1 aangaf. Het is een subjectieve privé-entiteit, geen registreerbaar voorwerp zoals voor de hersenen geldt. Er volgt logisch dus zeker niet dat met de vernietiging van de hersenen, of het organisme in het algemeen, ook de persoonlijke geest vernietigd zal worden.
Samengevat zijn de materialistische extinctie-theses dus geheel ongefundeerd.

4.6 De versie van David Hume: Er is geen zelf
De sceptische (niet te verwarren met huidige, platvloerse "skeptici") filosoof Hume stelde dat er geen reden was om het bestaan van een persoonlijke geest aan te nemen. Het enige wat men ervaart of waarneemt, zijn indrukken en ideeën. Een "ik" zou volstrekt onwaarneembaar zijn. Zonder "ik" is er vanzelfsprekend ook geen persoonlijk overleven na de dood denkbaar.

Kritiek
Het ontkennen van een subject van indrukken en ideeën betekent dat men die ervaringen de-subjectiveert, oftewel er dingen van maakt die op zichzelf bestaan, en niet aan iemand toebehoren. Zulke "dingen" zijn vergelijkbaar met de atomen van het materialisme.
Het is echter evident dat iemand indrukken heeft, of ideeën of gevoelens, omdat er geen sprake kan zijn van ervaringen zonder "ervaarder". Hume ging hier dus veel te ver in zijn scepticisme. Hij ontkende zichzelf als subject, en dus ook als filosoof, wat vergelijkbaar genoemd mag worden met de absurde positie van het ontologisch nihilisme.

4.7 De emergentie-dualistische versie: Persoon is produkt van materie
Bij het emergentie-dualisme, onder andere aangehangen door Karl Popper, gaat het om een stroming die beweert dat de persoonlijke geest onreduceerbaar bestaat, maar uitsluitend als produkt van de materie. Anders dan in het emergentie-materialisme, wordt de geest dus niet opgevat als een organisatie-niveau van materie, maar slechts als het produkt daarvan. De geest is dus immaterieel, en behoort dus strikt genomen niet tot de materiële werkelijkheid. De geest is een apart domein van de werkelijkheid dat echter voortdurend emergeert uit een organisatie-niveau van materie. Zodra die organisatie dan ook ophoudt te bestaan, betekent dat tevens automatisch het einde voor de persoonlijke geest.

Kritiek
De theorie dat de materie een daarvan verschillende geest zou hebben voortgebracht betekent niets minder dan een vergoddelijking van de materie. De materie kan de geest volgens deze theorie immers niet in zichzelf de geest voortbrengen, en moet de geest dus uit het niets scheppen. Nu is in het algemeen het idee van een schepping uit het niets al problematisch genoeg. Maar waar het de materie betreft is het onduit absurd. De geesteloze en dus alles behalve goddelijke materie of haar organisatie in ruimte en tijd zouden opeens blijken te beschikken over een volstrekt immateriële toverkracht om iets te scheppen wat haar zelf volledig vreemd is.
Ook deze versie van de extinctie-these is dus onhoudbaar.

4.8 Conclusie
Geen van bovenstaande versies van de extinctie-these blijkt volgens mij houdbaar. Anders geformuleerd: Er bestaan geen goede filosofische argumenten tegen de mogelijkheid van persoonlijke onsterfelijkheid. De denkbaarheid van persoonlijke onsterfelijkheid is daarmee in dit hoofdstuk aangetoond. Natuurlijk is het mogelijk dat ik bepaalde extinctie-theses over het hoofd heb gezien. Dat lijkt me echter alleszins onwaarschijnlijk. De hier behandelde extinctie-theses zijn namelijk geput uit een grondige literatuurstudie.
Bovendien, en dat lijkt me veel belangrijker, schijnen ook de logische mogelijkheden voor de extinctie-these hiermee uitgeput (Zie figuur 1). De stelling die de extinctie-these bestrijdt, luidt namelijk dat er een persoonlijke geest bestaat en dat die de fysieke dood overleeft. Men kan nu allereerst trachten te ontkennen dat er een persoonlijke geest bestaat, hetgeen gedaan wordt door de Mahayana-boeddhistische versie (4.3), het reductionistisch materialisme (4.4) en Hume (4.5). Vervolgens kan men de mogelijkheid ontkennen dat de persoonlijk geest, waarvan men in dat geval het bestaan erkent, de dood overleeft, hetgeen geschiedt door de overige versies. Anders gezegd: Ofwel men stelt dat de conceptie van persoonlijke onsterfelijkheid onzin is, omdat "persoonlijke geest" een soort fabeldier of illusie is. Ofwel men stelt dat de bewering dat de persoonlijke geest de dood overleeft weliswaar geen onzin is, maar wel apriori onjuist.
Ik meen hierboven zeer grondig, hoewel geenszins op redundante wijze, te hebben aangetoond dat de conceptie van persoonlijke onsterfelijkheid noch onzin noch evident onjuist is.
Of de extinctie-these in het algemeen zelf evident onjuist is, zal in het vijfde hoofdstuk aan bod komen, waarin ik de wijsgerige bewijzen voor persoonlijke onsterfelijkheid zal bespreken.


Figuur 1. De soorten extinctie-these

I. "Er is geen persoonlijke geest"
(a) Persoonlijke geest = Conventie (Mahayana-boeddhisme; 4.3)
(b) Persoonlijke geest = Fictie(reductionistisch-materialisme; 4.4)
(c) Persoonlijke geest = Niet aangetroffen (Hume; 4.5)

II. "Er is geen persoonlijke onsterfelijkheid"
(a) Persoonlijke ziel is als vorm-oorzaak gebonden aan lichaam(Aristoteles; 4.1)
(b) Persoon is tijdelijk deel van alziel (monisme; 4.2.)
(c) Persoon is niveau van materie (emergentie-materialisme; 4.4)
(d) Persoon is afhankelijk produkt van lichaam (emergentie-dualisme; 4.6)

Materialistische Extinctie-these: The Case Against Immortality

Hoofdstuk 5

Terug naar het begin

(Voor de nieuwste, bijgewerkte druk van deze verhandeling, in de vorm van een boek uit 2012, zie: Filosofische grondslagen van parapsychologisch onderzoek naar leven na de dood)



Contact: titusrivas@hotmail.com