Titel

Onverifieerbare gevallen en reïncarnatieonderzoek

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 18 November, 2006)

Samenvatting

Titus Rivas over het belang van onverifieerbare herinneringen aan vorige levens bij jonge kinderen.


Tekst


Onverifieerbare gevallen en reïncarnatieonderzoek

door Titus Rivas

Veel westerse gevallen van mogelijke herinneringen aan vorige levens onder jonge kinderen zijn "onverifieerbaar". Dat wil zeggen dat er te weinig informatie bestaat om de uitspraken van de kinderen in kwestie in verband te kunnen brengen met een specifieke historische overleden persoon. Het gebrek aan informatie kan liggen aan het ontbreken van historische bronnen. Een bepaald kind kan bijvoorbeeld beweren dat het een eenvoudige boer geweest is uit Brabant genaamd Johan en dat hij overleden is in 1154. We kunnen er dan zeker van zijn dat we nooit genoeg informatie zullen kunnen vinden om vast te stellen of er werkelijk een Johan heeft bestaan waar de uitspraken van het kind mee overeenkomen.
Veel vaker hangt de onverifieerbaarheid van westerse Cases of the Reincarnation Type echter niet primair samen met gebrekkige historische documentatie, maar eerder met het fragmentarische of onspecifieke karakter van de uitspraken van het kind zelf. Ook in Azië komen trouwens veel van dergelijke gevallen voor. Maar in Europa en de VS lijken ze frequenter op te treden, mogelijk omdat veel westerse ouders hun kinderen met reïncarnatieherinneringen doorgaans relatief gezien te weinig stimuleren om precieze uitspraken te doen over hun vorige levens.
Toch kunnen ook onverifieerbare (en daarmee de meeste westerse) gevallen wel degelijk een rol spelen in het reïncarnatieonderzoek als geheel:

(1) Als gevallen ondanks hun onverifieerbaarheid qua structuur overeenkomen met geverifieerde gevallen, is er alle reden om aan te nemen dat ze in feite uitingen zijn van hetzelfde fenomeen dat speelt in die geverifieerde gevallen. We kunnen daarbij denken aan kenmerken als leeftijd, emotionele identificatie met het vorige leven dat het kind zegt te hebben gehad, het constant blijven van de uitspraken, gedragskenmerken die direct verband houden met het mogelijke vorige leven, etc. We redeneren daarbij dus vanuit de geverifieerde gevallen naar de onverifieerbare gevallen toe. Sceptici kunnen dit proces van gefundeerde generalisatie ten onrechte aanzien voor het toeschrijven van dezelfde soort bewijskracht aan onverifieerbare gevallen als aan verifieerbare gevallen. Daar is geen sprake van, omdat de bewijskracht nu juist primair gezocht wordt bij de geverifieerde gevallen. Onverifieerbare gevallen worden in dit verband dus niet gezien als bron bij uitstek van bewijsmateriaal voor reïncarnatie, aangezien dat bewijsmateriaal (afkomstig van geverifieerde gevallen) juist al sterk genoeg wordt geacht opdat we de reïncarnatiehypothese mogen toepassen op deze onverifieerbare gevallen. In plaats daarvan dienen ook onverifieerbare gevallen (met dezelfde grondstructuur als geverifieerde gevallen) gezien te worden als legitieme bron van informatie over reïncarnatie en herinneringen aan vorige levens naast natuurlijk als aanvullend bewijsmateriaal voor reïncarnatie.

(2) Onverifieerbare gevallen zijn onverifieerbaar wat betreft het traceren van historische gegevens over de concrete historische persoon die iemand zegt te zijn geweest. Maar dat wil niet zeggen dat ze ook in alle andere opzichten alleen maar onverifieerbare gegevens bevatten. Sommige jonge kinderen zullen bijvoorbeeld gebeurtenissen, locaties of gebruiken beschrijven waar ze als peuters geen normale informatie over kunnen hebben. Dit zijn dus onverifieerbare gevallen met zogeheten 'paranormale' details.

(3) Onverifieerbare gevallen kunnen soms ook lichte vormen van xenoglossie te zien geven, met name het correcte gebruik van vreemde woorden die het kind niet in dit leven geleerd kan hebben, of andere ongeleerde vaardigheden (zoals dansen of het bespelen van een muziekinstrument) omvatten.

Het geval S. als voorbeeld van een onverifieerbaar geval
Een voorbeeld van een Nederlands onverifieerbaar geval is dat van het joodse meisje S. Dit geval kenmerkt zich overigens door het gebruik van symboliek en bovendien van met name Hebreeuwse woorden om het hiernamaals aan te duiden, die stuk voor stuk ontleend lijken aan de wereldbeschouwing van de Kabbalah terwijl S. beweert ook voor dit leven al joods te zijn geweest. De grondstructuur van het geval komt overigens overeen met die van geverifieerde gevallen. Sommige woorden die S. noemt lijken onbekend bij haar huidige directe omgeving en daarmee dus zeker ook ongeleerd (in dit leven), hetgeen ook geldt voor haar kennis van een inmiddels verdwenen lokale gewoonte in Amsterdam.

Speculatie
Overigens komen er in het geval S. enkele uitspraken voor die men alleen door middel van speculatieve interpretatie in verband kan brengen met de historische realiteit. In zo'n geval ben je afhankelijk van geïnformeerde speculatie om een mogelijke reconstructie te bereiken, waarover mensen natuurlijk van mening kunnen verschillen. Het mogelijke succes van een dergelijke speculatieve reconstructie is echter zeker geen voorwaarde voor een waardering van het geval S. als bron van informatie over reïncarnatie. De beoordeling van de aannemelijkheid van een speculatieve reconstructie is namelijk uitsluitend van belang voor de vraag of een geval waarschijnlijk specifieke 'paranormale' elementen bevat of niet, of ruimer, of het in verband kan worden gebracht met een bepaalde historische periode.
Vanzelfsprekend mag een te vergezochte reconstructie niet gebruikt worden als argument om een geval zomaar als (ten dele) specifiek 'paranormaal' te betitelen. Maar het kan in de praktijk ten onrechte mede afhangen van de aannemelijkheid die men aan de reïncarnatiehypothese toeschrijft in hoeverre al dan niet sceptische buitenstaanders een bepaald soort reconstructie apriori toelaatbaar vinden. Bij normale herinneringen binnen een en hetzelfde leven weten we allemaal dat er vervorming, verbastering en vertekening kan optreden. Daardoor is het legitiem om bij reconstructie in een dergelijk geval rekening te houden met deze gangbare processen. Zolang men de uitkomst van een speculatieve reconstructie blijft beschouwen als meer of minder aannemelijk in plaats van als een keihard bewijs, zondigt men hoe dan ook niet tegen enig wetenschapstheoretisch principe. De vraag rond een speculatieve reconstructie in een dergelijk verband luidt daarmee niet of een geval (met dezelfde grondstructuur als geverifieerde gevallen op dit gebied) uberhaupt iets kan bijdragen tot de kennis van reïncarnatie, maar slechts in hoeverre het concreet in verband kan worden gebracht met een historische realiteit.

Interpretatie van onverifieerbare gevallen en falsifieerbaarheid
Bij veel individuele gevallen kan men niet met zekerheid vaststellen of onjuiste (of fragmentarische) informatie berust op fantasie of op vertekening van op zichzelf reële herinneringen. De interpretatie van dergelijke gevallen hangt daarbij dan ook af van de vraag welke werkhypothese men hanteert. Als men (door het aanzienlijke bewijsmateriaal op dit gebied) reïncarnatie als hypothese hanteert voor gevallen met een bepaalde grondstructuur, ligt het voor de hand minder doorzichtige gevallen op te vatten als verklaarbaar binnen diezelfde hypothese. Als men fantasie als werkhypothese hanteert, ligt het daarentegen juist voor de hand de gevallen in kwestie op te vatten als fantasie. Sceptici kunnen deze theorie-afhankelijkheid van de verklaring van minder transparante gevallen nu misbruiken om zo aan te tonen dat de reïncarnatietheorie een "pseudowetenschappelijke" theorie zou zijn en reïncarnatieonderzoekers dus ook pseudowetenschappers. Dat zou daaraan liggen dat de reïncarnatietheorie zich niet zou laten falsifiëren door de onjuistheid van uitspraken van de kinderen in deze gevallen, aangezien parapsychologen die onjuistheid zouden "immuniseren" door een hulphypothese van vertekening.
Dit is duidelijk een misleidende voorstelling van zaken, want theorieën hoeven helemaal niet in ELK geval dat ze pretenderen te verklaren falsifieerbaar te zijn. Het is voldoende als ze op een ALGEMENER niveau falsifieerbaar zijn. Dat wil zeggen dat er hoe dan ook gevallen (of resultaten van experimenten) kunnen voorkomen die de theorie zouden weerleggen. De reïncarnatietheorie als juiste theorie voor klassieke gevallen van kinderen met mogelijke herinneringen aan vorige levens laat zich weerleggen door (hypothetische) klassieke gevallen waarin dergelijke kinderen zich de levens "herinneren" van mensen die op dat moment nog gewoon in leven en bij vol bewustzijn zijn. Om die reden kan men echt niet volhouden dat reïncarnatieonderzoekers pseudowetenschappers zijn aangezien ze uitgaande van de reïncarnatiehypothese sommige minder transparante (maar verder wel) klassieke gevallen verklaren door authentieke, maar vertekende herinneringen aan vorige levens.
Bovendien insinueren skeptici ook nog dat reconstructies die expliciet als reconstructies en dus niet als keiharde bewijzen door parapsychologen gepresenteerd zijn, wel degelijk door hen naar voren geschoven worden als een soort onweerlegbare openbaring. Iets dergelijks is mijzelf overkomen in een recensie van mijn boek "Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood" door een vooraanstaande Nederlandse skepticus. Als je "pseudowetenschap" (een m.i. erg besmette term sedert skeptici hem te pas en te onpas in de mond nemen alsof ze de ultieme poortwachters van de wetenschap zouden zijn) onder meer zo definieert dat je met opzet tendentieus over andersdenkenden schrijft door uitspraken uit hun context te halen en redeneringen te vertekenen, dan heeft al menige skepticus zich tot pseudowetenschappelijke pennevruchten laten verleiden.

Contact: Titus Rivas