Titel

Martha Nussbaums vermogensbenadering van de dierlijke waardigheid

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 1 January, 2008)

Samenvatting

Een minder bekende stroming binnen de dierethiek is de zogeheten vermogensbenadering (capabilities approach) van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum.


Tekst

 
Martha Nussbaums vermogensbenadering van de dierlijke waardigheid

door Titus Rivas
Eerder hebben er in Vega! artikelen gestaan over onder meer werken van Tom Regan en Peter Singer. Zij vertegenwoordigen de twee bekendste stromingen binnen de dierethiek, namelijk de rechtenfilosofie en het preferentie-utilisme. Een minder bekende stroming is de zogeheten vermogensbenadering (capabilities approach) van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, hoogleraar recht en ethiek aan de Universiteit van Chicago. Dit jaar kwam in Nederland haar boek Een waardig bestaan uit, dat oorspronkelijk geschreven (en verschenen) is als hoofdstuk van het boek Grensgebieden van het recht.

Vermogensbenadering en andere ethische stromingen
Het ethische systeem dat Martha Nussbaum in het algemeen voorstaat, concentreert zich op de notie van een 'florerend leven'. De waardigheid van de mens is afhankelijk van de mate waarin hij in staat is te floreren, dat wil zeggen zijn vermogens tot ontplooiing te brengen. Nussbaum stelt nu dat ook de waardigheid van dieren het beste op deze manier opgevat kan worden. Deze benadering zou namelijk oog hebben voor de verscheidenheid aan doelen en activiteiten van allerlei dieren en daardoor rechtvaardigheidsnormen opleveren die betrekking hebben op de grondrechten van leden van verschillende species.
Ze contrasteert de vermogensbenadering (die een aristotelische achtergrond heeft) vooral met de deontologische opvattingen van Kant en Rawls en met het utilisme. Tegen Immanuel Kant brengt ze in dat we directe morele plichten hebben tegenover dieren en niet, zoals hij beweert, alleen tegenover medemensen. Peter Rawls erkent weliswaar dat we plichten 'tot medelijden en menselijkheid' hebben jegens dieren, maar niet omdat deze op hun beurt onvervreemdbare rechten zouden hebben. Dit heeft te maken met een koppeling die Rawls maakt tussen de begrippen rechtvaardigheid en wederkerigheid. Rechtvaardigheid heeft alleen betrekking op wezens die er bewust voor kiezen zich zelf te houden aan een 'sociaal contract'. Net als Tom Regan in The Case for Animal Rights verwerpt ook Martha Nussbaum deze koppeling. In haar ogen kun je dieren wel degelijk onrecht aandoen, ook als ze zelf niet in staat zijn tot rationele morele keuzes en dus tot het onderschrijven van een dergelijk contract. Ze trekt daarbij de bekende vergelijking met rechtvaardigheid jegens verstandelijk gehandicapten.
De filosofe staat welwillender tegenover het utilisme dat ze beschouwt als een medestander in de strijd voor dierlijke waardigheid. Ze onderkent dat het utilisme van bijvoorbeeld Peter Singer meer dan andere ethische theorieën heeft bijgedragen aan de "erkenning van dierenleed als een kwaad". Anders dan de sociaal contract-theorie is het utilisme niet antropocentrisch en concentreert het zich op bewustzijn (sentience). Toch heeft ze ook forse kritiek op het utilisme, zoals dat het volgens haar teveel afhankelijk is van specifieke opvattingen over het 'goede'. Zulke opvattingen staan nooit los van levensbeschouwing of religie en Nussbaum presenteert haar vermogensbenadering als een vorm van liberalisme, dat iedereen vrij wil laten in dergelijke opvattingen. Ze vindt dat individuen vrij moeten zijn om zelfstandig hun omvattende conceptie van het goede na te streven. Het gaat haar op ethisch niveau dan ook om elementaire rechtvaardigheidseisen die door iedereen gedeeld moeten worden. Zelfs het preferentie-utilisme van Singer zou nog teveel uitgaan van specifieke concepties van het goede die onverenigbaar zijn met allerlei levensbeschouwelijke uitgangspunten. Ook stelt Nussbaum dat de notie van de onschendbaarheid van het individu een Fremdkörper lijkt binnen een utilistische theorie, een punt van kritiek dat we ook al van Tom Regan kennen. In het utilisme is het immers mogelijk het welzijn van één individu ‘op te offeren’ indien dit het welzijn van een groep individuen kan bevorderen. Bovendien vindt ze dat het utilisme de grote verscheidenheid aan uitingsvormen van het goede miskent en daarom tot ongeoorloofde kosten-baten analyses komt. Je kunt niet kosten en baten tegen elkaar wegstrepen: een gebrek aan ruimtelijke vrijheid kun je bijvoorbeeld niet afkopen met meer lekker eten. Dieren moeten geen ongedifferentieerd prettig of 'goed' leven hebben, maar ze hebben volgens Nussbaum recht op allerlei verschillende goederen. Ze zegt hierover onder andere: “Zodra we hebben geoordeeld dat een bepaald vermogen wezenlijk is voor een leven in menselijke waardigheid, hebben we een heel sterke morele reden om de ontplooiing daarvan te bevorderen en alle obstakels te verwijderen die die ontplooiing in de weg staan.” De vermogensbenadering richt zich op enkele kernrechten rond die vermogens die verbonden zijn aan een leven in waardigheid.

Bevorderen van de ontplooiing van vermogens
Niet alle vermogens komen in aanmerking voor onze morele zorg. Roofdieren hebben bijvoorbeeld een natuurlijke drang om te spelen met prooidieren, maar dat betekent niet dat we die prooidieren onnodig moeten laten lijden voor het plezier van hun vijanden. De drang moet dus op een onschuldige manier worden bevredigd, bijvoorbeeld door de roofdieren levenloos speelgoed te bieden. Het gaat in het algemeen dus om het floreren van vermogens zonder dat dit schadelijk is voor anderen. Welke vermogens het meest in aanmerking komen, moet je proberen te achterhalen door middel van inleving in combinatie met theoretische inzichten uit de ethologie of dierpsychologie. Overigens lijkt de auteur in dat laatste zelf niet altijd even goed te slagen. Zo lijkt ze wel erg zeker van de afwezigheid van elke vorm van subjectieve beleving bij insecten en beschouwt ze ratten als zeer primitieve wezens die ver onder de hond staan.
Nussbaum heeft een lijst opgesteld van basisprincipes, afgeleid van een lijst van vermogens van de mens, die kan dienen als richtsnoer bij de formulering van wetgeving. Dit zijn bijvoorbeeld: leven, lichamelijke gezondheid en lichamelijke onschendbaarheid, maar ook zintuiglijke waarneming, verbeeldingskracht en denken, emoties en sociale banden. Nussbaum gaat hier genuanceerd mee om; lichamelijke onschendbaarheid wil bijvoorbeeld niet per se zeggen dat je huisdieren niet mag castreren of steriliseren, omdat deze praktijken namelijk goed verenigbaar kunnen zijn met een florerend leven.
Het bevorderen van het floreren van individuele mensenlevens impliceert voor Nussbaum uiteraard meer dan de preventie van onnodig leed. Het moet bijvoorbeeld gepaard gaan met een herverdeling van financiële middelen zodat iedereen voldoende kansen krijgt. Dit plaatst haar in de sociaal-liberale hoek en haar positie lijkt op dit punt coherent.
Wat dieren betreft stelt ze eerst dat zelfbeschikking zonder menselijke interventie van groot belang voor hen is. Maar ze voegt daar terecht meteen aan toe dat veel individuele dieren afhankelijk van ons zijn. Zo geformuleerd lijkt er niets aan de hand, maar je kunt vraagtekens plaatsen bij de uitwerking die ze hieraan geeft. Ze is bijvoorbeeld een voorstander van een paternalistische dressuur van paarden, zelfs in het kader van dubieuze paardenrennen. Hiermee doe je volgens haar een beroep op het lerend vermogen van een paard en breng je daarmee zijn vermogens meer tot ontwikkeling. In dit verband lijkt het idee van vrijheid voor huisdieren opeens ver te zoeken, ook al zegt ze: "Een intelligent en respectvol paternalisme biedt ruimte voor keuze". Ze gelooft ook in de noodzaak van paternalistisch faunabeheer en stelt dat in sommige gevallen waarin geen geweldloze alternatieven voorhanden zijn, zorgvuldig gecontroleerde menselijke jacht het meest morele instrument kan zijn, hoewel ze plezierjacht wel afwijst.

De vermogensbenadering en diergebruik
Martha Nussbaum wijst levensbeschouwelijke of 'metafysische' denk- en waardensystemen af als geschikte basis voor een ethisch systeem. Ze beperkt zich zoals gezegd op kernrechten waar iedereen het over eens kan worden, ongeacht religieuze achtergrond of ideologie. Volgens haar toont bijvoorbeeld de emancipatie van vrouwen aan dat mensen het ondanks grote levensbeschouwelijke verschillen toch eens kunnen worden over morele kwesties.
Dit betekent ook dat ze niet gericht is op een volledige afschaffing van het speciësisme zoals we dat wel kennen van Singer of Regan. Het gaat haar niet om totale gelijkheid tussen mensen en andere dieren, maar om 'de wat lossere idee dat alle schepselen recht hebben op toereikende kansen op een florerend leven'. Dit werkt ook door in haar houding tegenover vegetarisme (en veganisme). Ze erkent weliswaar dat we dieren die een florerend leven leiden kwaad doen door hen onnodig te doden terwijl ze dat leven nog zouden kunnen voortzetten. Daarom spreekt ze zich uitdrukkelijk uit tegen praktijken als bontproductie, plezierjacht en sportvissen.
Toch vindt ze het een lastige vraag of mensen dieren zonder strikte noodzaak mogen doden voor voedsel. Dit verraadt volgens mij een innerlijk inconsistentie in Nussbaums vermogensbenadering: ze heeft het over kernrechten, maar maakt geen vuist als het gaat om het meest basale daarvan: het recht op leven. Ze verschuilt zich daarbij ook nog achter een niet al te oprecht overkomende overweging: 'niemand weet werkelijk wat de gevolgen voor het milieu zouden zijn als iedereen zou overschakelen op vegetarische eiwitten, of kent de mate waarin zo’n voedingspatroon te verenigen valt met de gezondheid van alle kinderen ter wereld'. Eerlijkheidshalve haast ik me erbij te zeggen dat ze (uiteraard) wel een tegenstander is van de omstandigheden waaronder dieren in de bio-industrie hun leven moeten slijten. Maar veel dieren kunnen (economisch beschouwd) zelfs bij de meest diervriendelijke vorm van veeteelt bij voorbaat geen kansen op een florerend leven krijgen, denk aan de 'overtollige' haantjes en stiertjes die bijna direct na hun geboorte worden gedood. Veeteelt is nu eenmaal in heel veel gevallen absoluut niet verenigbaar met het floreren van de betrokken dieren. Dat wil zeggen dat het belang van mensen in het geval van de veehouderij strijdig is met Nussbaums principe van toereikendheid. Men kan de 'metafysische assumpties' in een morele context zo veel mogelijk willen beperken, maar toch niet op dit fundamentele punt. Betwijfelen of een dier recht op leven heeft (dat slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden geschonden) impliceert volgens mij niets minder dan betwijfelen of een dier überhaupt rechten heeft. Daarmee lijkt Nussbaums systeem minder samenhangend dan dat van Tom Regan. Iets dergelijks zien we in het geval van dierproeven, waarvan de auteur zegt dat ze erkent dat die een grote inbreuk kunnen betekenen op de levenskwaliteit van dieren. Overtuigd van de wetenschappelijke en medische waarde van dierexperimenten, pleit ze weliswaar voor betere leefomstandigheden en de ontwikkeling van alternatieven, maar ze wil ze zelfs in het geval van mensapen niet afschaffen! Bizar genoeg pleit ze daarbij wel voor de erkenning van het gegeven dat veel dierexperimenten noodzakelijk maar tragisch zijn. Stel je voor dat men hetzelfde zou vinden van proeven op verstandelijk gehandicapte medemensen: onvermijdelijk, maar wel tragisch...

Ik heb zelf de indruk dat haar vermogensbenadering vooral nuttig kan zijn als aanvulling van Regans rights view. Nussbaum geeft zelf een sympathiek voorbeeld van de positieve manier waarop een vermogensbenadering in de praktijk kan uitpakken. De heupen van de Duitse herder Bear waren versleten zodat hij zijn achterlijf steeds meer met zich mee moest slepen. Het gezin waar hij bij hoorde zorgde voor een speciaal ontworpen hondenrolstoel, zodat hij zoveel mogelijk als normaal mobiele hond kon functioneren. Verder is Nussbaum terecht een voorstander van de uitbreiding van de gezondheidszorg voor dieren, ook als dat gepaard gaat met grote onkosten.

Martha Nussbaum. (2007). Een waardig bestaan: Over dierenrechten. Amsterdam: Ambo. ISBN 978-90-263-2068-2.

Dit artikel werd gepubliceerd in het herfstnummer van Vega!, 2007.

Met dank aan Marlies de Jonge en Rick Scholtes.

Contact: titusrivas@hotmail.com