Titel

Onsterfelijkheid van Ilja Maso

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 19 March, 2008)

Samenvatting

Boekbespreking door drs. Titus Rivas van het boek "Onsterfelijkheid: van twijfel naar zekerheid" van Ilja Maso van de Universiteit voor Humanistiek.


Tekst

 
Boekbespreking

Ilja Maso. Onsterfelijkheid: van twijfel naar zekerheid. Kampen: Ten Have, 2007. ISBN 978-90-259-5793-3.

Kort na de boekpresentatie van Eindeloos Bewustzijn van Pim van Lommel organiseerde men in Utrecht een symposium over een ander boek van Uitgeverij Ten Have met een aanverwant onderwerp. We hebben het over Onsterfelijkheid van prof. dr. Ilja Maso, verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek. Zoals te verwachten was, is dit boek inmiddels al ten prooi gevallen aan een zeer onredelijke en zelfs ronduit vijandige bespreking op de weblog van Skepsis. Ook binnen de kringen van het humanisme heeft men zich niet altijd even positief uitgelaten over deze publicatie. De rector van de UvH, Hans Alma, zegt in haar nieuwjaarstoespraak zelfs dat Maso 'vermoedelijk onbedoeld' het imago van de universiteit heeft geschaad (Trouw, 11 januari 2008).
Ilja Maso gaat zoals de ondertitel al aangeeft op zoek naar een maximale zekerheid rond een persoonlijk overleven na de dood. Wat dit betreft lijkt het boek enigszins op Searching for Eternity van Don Morse. Het is verfrissend om te lezen dat Maso niet meegaat in de gangbare (humanistische) 'zingeving' van de dood als vernietiging van de persoon en in plaats daarvan erkent dat hij een definitief persoonlijk einde ondraaglijk en volkomen zinloos zou vinden.
Tijdens zijn speurtocht naar zekerheid rond een persoonlijk overleven na de dood besteedt Maso eerst aandacht aan filosofische argumentatie tegen een zuiver geestelijk voortbestaan. De auteur komt (m.i. terecht) tot de conclusie dat de geleverde tegenargumenten niet steekhoudend zijn, maar hij sluit niet helemaal uit dat er ooit nog een doorslaggevend argument tegen een voortleven als onstoffelijke geest zou worden geformuleerd. Daarom besteedt Maso ook aandacht aan de mogelijkheden van onsterfelijkheid door middel van verrijzenis of een astraal lichaam. Vooral zijn bespreking van lichamelijke verrijzenis komt een beetje bizar over op mij, maar dat komt wellicht alleen omdat ik er zelf niet in geloof. In het tweede hoofdstuk komen argumenten tegen maar ook voor het substantie-dualisme aan bod. Ik ben onder meer gecharmeerd van een paginalang citaat van Adam Crabtree over het 'ik' (blz. 58).
Mede aan de hand van een bespreking van werk van David Chalmers stelt Maso dat er goede gronden zijn om het bewustzijn als ontologische substantie te zien, maar hij benadrukt meteen dat goede gronden nog geen zekerheid geven. Dit is merkwaardig omdat zulke gronden toch alleen weerlegd zouden kunnen worden door tegenargumenten. Zolang die er niet zijn, lijkt het me ongefundeerd om de conclusie dat we geestelijke substanties zijn zomaar in twijfel te trekken. Het gaat dan immers om loze twijfel zonder rationele basis.
In hoofdstuk 3 staat Maso stil bij wetenschappelijk, dat wil zeggen parapsychologisch onderzoek naar een voortbestaan. Concreet gaat het om het automatisch schrift-geval van Patience Worth, het spontane reïncarnatiegeval van Jagdish Chandra, het hypnosegeval van Laurel Dilmen, en het mediamieke geval van de vermoorde Jacqueline Poole. Hoe men deze casussen ook wil verklaren, het gaat zonder twijfel om goed gedocumenteerde gevallen die niet op een alledaagse manier verklaard kunnen worden. Vervolgens wordt het de vraag of er ook echt paranormale aspecten aan de gevallen zitten die eenduidig wijzen op een voortbestaan. Binnen de parapsychologie is er wat dit betreft vanaf het begin sprake geweest van een alternatieve verklaring, die tegenwoordig meestal als Super-Psi theorie bekend staat. De vastgestelde paranormale aspecten zouden volgens deze theorie niet berusten op informatie van iemand die overleden is of herinneringen aan een eigen vorig leven, maar altijd op de werking van onbewuste vermogens van levenden, in de vorm van telepathie, helderziendheid of psychokinese. Zoals ik Maso begrijp, vindt hij de voortbestaanstheorie in al deze concrete gevallen aannemelijker en dat lijkt in de meeste daarvan zeker terecht. Alleen veronderstelt hij daarbij dat helderziendheid in het verleden gebonden moet zijn aan de beschikbare historische bronnen. Als er sprake is van Super-Psi zou men volgens hem daarom ook de fouten in die bronnen 'doorkrijgen' (blz. 83). Dit is echter alleen aannemelijk wanneer terugschouw altijd put uit fysieke bronnen en er is geen reden om daarvan uit te te gaan. Het zou immers ook kunnen gaan om een onstoffelijke informatiebron over het verleden. Op blz. 106 blijkt Maso op de hoogte van deze mogelijkheid van de zogeheten Akasha-archieven (of -kronieken), maar hij blijft erbij dat ook in zulke onstoffelijke archieven niet alleen alle juiste maar tevens alle onjuiste informatie bewaard zou blijven. Misschien kan hier een klassiek onderscheid nuttig zijn, tussen informatie over episodische herinneringen van overledenen aan gebeurtenissen uit hun eigen leven en opgeslagen feitelijke informatie die niet direct verband houdt met de eigen ervaringen. Wat betreft de feitelijke informatie kan men misschien nog fouten verwachten, maar niet wat betreft genoemde episodische ervaringen die volledig correct opgeslagen zouden moeten zijn.
Wat dit betreft zijn de zogeheten motivatie-psychologische argumenten tegen Super-Psi theoretisch gezien veel belangrijker, en het getuigt van deskundigheid dat Maso die ook duidelijk vermeldt (blz. 87-88). In hoofdstuk 4 doet hij echter enigszins afbreuk aan de waarde van dit type tegenargument door te stellen dat we niet weten wat voor (functionele) grenzen Super-Psi zou hebben. Dit is correct, maar motivatie-psychologische argumenten hebben betrekking op de mogelijke motieven van levenden om onbewust paranormale informatie over een specifieke overledene te verzamelen. Niet op de grenzen aan helderziendheid of telepathie als zodanig.
Toch blijkt hij in de rest van het hoofdstuk allerlei specifiekere tegenwerpingen af te wijzen, en hij concludeert: “Zolang er geen betere verklaringen zijn, blijven de conclusies die ik in het vorige hoofdstuk heb getrokken overeind.” (blz. 107).
Desondanks is Ilja Maso nog niet helemaal tevreden- of gerustgesteld, omdat het mogelijk zou zijn dat we een hypothetische verschijningsvorm van Super-Psi over het hoofd hebben gezien en omdat er methodische fouten gemaakt kunnen zijn tijdens het onderzoek. Zelfs als dat waar is, dan nog mag je uit de vergaarde wetenschappelijke resultaten in ieder geval wél de conclusie trekken dat het waarschijnlijker is dat er een voortbestaan is dan dat we na de dood vernietigd zullen worden. Met andere woorden, als we de balans opmaken dan pleit er (veel) meer voor een leven na de dood dan voor de dood als ultiem einde. Dit geeft Ilja Maso een aantal pagina's verderop trouwens zelf wel degelijk toe, maar toch schrijft hij nog: “Hoewel ik erken dat ik, op grond van mijn gezond verstand, geen reden heb om de zekerheid van het leven na de dood af te wijzen, mis ik nog iets.” (blz. 117). De laatste twee hoofdstukken gaan in feite niet over het bereiken van een (onto)logische zekerheid of een maximale empirisch-theoretische aannemelijkheid, maar over de persoonlijke worsteling om zich zeker te voelen. Voor mij is het vreemde hieraan dat de zekerheid die je ergens over voelt uiteindelijk toch primair zou moeten wortelen in wat je filosofisch en wetenschappelijk aannemelijk vindt. Maar wellicht is dit precies wat Maso bedoelt als hij in hoofdstuk 6 wijst op het belang van “het tot werkelijkheid maken van een leven na de dood”, onder meer door zich te baseren op informatie van bijna-doodervaringen. Hij eindigt het boek door te wijzen op het belang van een 'werkelijkheidsbesef' rond onsterfelijkheid voor onze psychologische, morele en spirituele groei (blz. 141). Dit is heel wat meer dan het 'gezwatel' dat één van de genodigde sprekers op het symposium, Antoine Bodar, met kennis over een hiernamaals associeerde.
Over het algemeen is dit beknopte boek echt een aanwinst voor de literatuur op het gebied. Er zijn een paar schoonheidsfoutjes, zoals dat David Chalmers in de inleiding onder de materialisten geschaard wordt (blz. 15), en dat voetnoot 57 vermeldt dat de (impersonalistische) boeddhisten het hebben over 'de spirituele aanwezige' in onszelf. Op blz. 105 bespreekt Maso de theorie van een genetisch geheugen voor de genoemde casussen, maar hij vergeet daarbij dat zelfs als Jai Gopal nageslacht had gekregen, Jagdish Chandra daar hoe dan ook niet bij kon horen.
Zulke kleinigheden vallen echter in het niet bij de moedige prestatie die Ilja Maso, met name ook in zijn hoedanigheid van medewerker aan de Universiteit voor Humanistiek, heeft neergezet. In zijn boek wordt op een toegankelijke manier, en steeds op niveau, aangetoond dat een leven na de dood rationeel gezien aanmerkelijk waarschijnlijker is dan het tegendeel. Dit zou onder meer kunnen leiden tot een herbezinning onder humanisten op de vraag naar wezen, oorsprong en bestemming van de individuele mens.

Titus Rivas

Deze recensie is verschenen in Terugkeer, het tijdschrift van Stichting Merkawah (2008), jaargang 19, nummer 1, pagina 31.

Contact: titusrivas@hotmail.com