Titel

Tom Regans pleidooi voor dierenrechten als basis voor ethisch veganisme

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 9 February, 2009)

Samenvatting

Tom Regans ethiek van dierenrechten is bijzonder geschikt als basis voor ethisch veganisme.


Tekst

 


Tom Regans pleidooi voor dierenrechten als basis voor ethisch veganisme

door Titus Rivas

Zoals veel lezers van Vega! al zullen weten, bestaat er sinds enkele maanden een leesclubje van veganisten met belangstelling voor o.a. dierethiek en dierenwelzijn. De eerste keer lazen we het boek Van nature goed van Frans de Waal, waar Rick Scholtes in een vorig nummer een artikel aan gewijd heeft. De tweede keer stond The Case for Animal Rights van Tom Regan op het menu. Regan is een Amerikaanse filosoof, emeritus professor aan de Universiteit van North Carolina, en auteur van talloze boeken en artikelen. Hier een zeer beknopt overzicht van zijn uitvoerige ethische theorie zoals die in het boek tot uiting komt, met de nadruk op haar relevantie voor het veganisme.

Aanloop
The Case for Animal Rights is een vakfilosofisch boek, qua grondigheid en opbouw. Maar Regan verwacht niet dat je al helemaal ingevoerd bent in ethische discussies als je aan het boek begint. Om die reden gaat hij eerst in op een aantal kwesties waar we een standpunt over moeten innemen alvorens we toekomen aan het vraagstuk van rechten van dieren. Zo besteedt hij eerst veel aandacht aan het standpunt van René Descartes en zijn aanhangers dat dieren geen bewustzijn of beleving hebben. Hij plaatst dit idee in de ruimere filosofie van Descartes, en bestrijdt het o.a. met het argument van de evolutionaire continuïteit en met het gegeven van algemene overeenkomsten tussen mensen en dieren in zenuwstelsel en gedrag. Regan verwerpt zo ook het gebruik of begrip van taal als toetssteen voor dierlijk bewustzijn, omdat de mogelijkheid om een taal te leren vooronderstelt dat je daarvoor al (taalloze) concepten hanteert. Hij stelt dat alles erop wijst dat in elk geval zoogdieren van één jaar en ouder een vorm van bewustzijn hebben, maar ook andere - zeker gewervelde - dieren krijgen het voordeel van de twijfel van de filosoof. Mensen die dit ontkennen beschuldigt Regan van ‘human chauvinism’, als tegenhanger van ongefundeerd antropomorfisme. Vervolgens toont hij aan dat dieren bepaalde gedachten of voorstellingen van zaken (‘beliefs’) hebben en dat ze vandaar ook wensen en voorkeuren koesteren. Ook al komen die misschien niet helemaal overeen met wat mensen denken of wensen, er is genoeg overlap om ons een beeld van de dierlijke beleving te vormen, door te kijken naar het gedrag van dieren in samenhang met de context waarin dat optreedt. Dieren zijn doelbewust uit op bepaalde dingen, en in dat opzicht mogen we ervan uitgaan dat ze een vorm van zelfbewustzijn hebben, omdat ze onderscheid maken tussen zichzelf en anderen.
Voorts wijst de auteur erop dat dieren net als mensen in de loop der tijd subjecten zijn die ondanks allerlei veranderingen zichzelf blijven. Bovendien worden ze gekenmerkt door een zekere autonomie en hebben ze belangen die geschaad kunnen worden. Het schaden van belangen (‘harm’) heeft niet alleen betrekking op subjectief ervaren leed, maar ook op het inperken van mogelijkheden, zelfs als een dier zich daar zelf niet van bewust is. Zo komt het voortijdig doden van een gezond individu dat normaliter nog een hele tijd te leven had, neer op een vorm van het schaden van zijn belangen, ook als dat dier daar zelf niets van merkt.
Een volgende stap die Regan zet, is aangeven waar een adequate ethische theorie aan moet voldoen, zoals dat ze rationeel en dus coherent (consistent) is, alsmede niet onnodig ingewikkeld (theoretische zuinigheid) en dat ze overeenkomt met wat hij ‘reflexieve’ morele intuïties noemt. Deze zijn gebaseerd op rauwe, ‘prereflexieve’ intuïties, nadat ze een soort zuiveringsproces hebben ondergaan door rationele reflexie en het verzamelen van relevante informatie.
Belangrijk is het onderscheid tussen consequentialistische ethische systemen, die de nadruk leggen op consequenties van handelingen zoals met name het utilisme, en deontologische systemen die zich richten op rechten en plichten, zoals de ethiek van Immanuel Kant en de rechtenfilosofie (rights view) die Tom Regan zelf aanhangt.

Plichten tegenover dieren?
Twee hoofdstukken gaan over de vraag of we plichten hebben tegenover dieren, en zo ja of die slechts indirect zijn of juist direct. Met het eerste bedoelt Regan de theorie dat we dieren zelf niets verschuldigd zijn, maar ons wel moeten onthouden van onnodige wreedheid en dergelijke omdat dit bijvoorbeeld in het belang is van andere mensen. Hierbij is het onderscheid tussen morele actoren en morele patiënten cruciaal. De eerste soort wezens maken onderdeel uit van de morele gemeenschap van zelfbewuste wezens met een moreel bewustzijn. De tweede soort wezens hebben wel een bewustzijn en belangen, maar ze zijn niet in staat tot morele handelingen. Morele patiënten zijn wel het voorwerp van morele handelingen, maar verrichten ze zelf niet. Morele actoren hebben volgens deze gedachtegang zoals gezegd geen plichten tegenover dieren zelf, maar alleen indirecte plichten die altijd terug te voeren zijn tot een plicht ten opzichte van andere zelfbewuste mensen. We mogen een huisdier van iemand anders bijvoorbeeld niet mishandelen, maar het gaat er dan niet om of dat dier zelf pijn of angst ondervindt ten gevolge van die mishandeling.
Verschillende denkers die zo’n visie aanhangen, waaronder Kant en John Rawls, passeren de revue, maar Regan toont aan dat ze de mist ingaan als ze een in feite willekeurig onderscheid maken tussen menselijke en niet-menselijke 'morele patiënten'. Zodra ze erkennen dat we plichten hebben tegenover menselijke morele patiënten zoals baby’s om te voorkomen dat ze naar willekeur behandeld kunnen worden wanneer er geen derden geschaad worden, is het niet meer in te zien waarom dat niet zou gelden voor niet-menselijke morele patiënten alleen omdat het dieren zijn.

Het utilisme
Een belangrijke rode draad door het hele boek is de kritiek die Tom Regan keer op keer levert op het utilisme. Er bestaan verschillende vormen van deze stroming, die echter steeds gekenmerkt worden door het streven naar een maximalisering van nut (utiliteit), zoals geluk of genot en een minimalisering van het tegendeel daarvan (bijvoorbeeld pijn). Een belangrijke vertegenwoordiger in dit verband is de preferentie-utilist Peter Singer die onderscheid maakt tussen vervangbare wezens die slechts van belang zijn door de mate van genot of pijn die ze kunnen ervaren en zelfbewuste wezens (zoals mensen en mensapen) die een voorkeur (preferentie) hebben om in leven te blijven omdat ze bijvoorbeeld nog van alles van plan zijn. Alleen van de laatsten vindt Singer dat je hun leven moet respecteren, dat wil zeggen dat je hen niet zomaar mag doden, ook niet als dit het totale nut over een hele populatie zou vergroten. Regan bestrijdt dat dit onderscheid goed gefundeerd is in Singers utilistische theorie en wijst er op dat Singer naast utiliteit in feite ook nog een ander moreel principe van gelijkheid van zelfbewuste wezens huldigt. Doordat Peter Singer geen gebruik wenst te maken van een concept als rechten in zijn morele systeem, vormt dit systeem ook geen goede basis voor vegetarisme of veganisme. Ook al moet je meer rekening houden met zelfbewuste wezens dan met andere dieren, zelfs de belangen van zulke wezens moeten nog worden afgewogen tegen de totale utiliteit. In principe kan dit zelfs betekenen dat het beter is om vlees te blijven eten, omdat dit overeenkomt met het genot van een meerderheid van carnivoren en vleesproducenten. Bovendien is vegetarisme utilistisch beschouwd sowieso alleen van belang als het de totale utiliteit vergroot, en er kan dus eigenlijk ook geen algemene plicht zijn om vegetarisch te leven. In de denkwereld van Peter Singer, zoals Regan die weergeeft, is een toekomstige totale ontmanteling van de veeteelt dus ook niet vanzelfsprekend.

Inherente waarde en dierenrechten
Het gegeven dat dieren net als mensen bewuste, autonome wezens zijn (‘subjects-of-a-life’ in Regans terminologie), maakt volgens de auteur dat we hun respect verschuldigd zijn. Ze hebben een ‘inherente waarde’ die anders dan in het utilisme niet reduceerbaar is tot de kwaliteit van hun ervaringen, preferenties of mogelijkheden. Die inherente waarde is ook niet afhankelijk van de diersoort waar een individu toe behoort, of de vraag of het een morele actor dan wel patiënt betreft. Ze bestaat ook niet in gradaties, maar is een absolute alles-of-niets kwestie. Alle dieren zijn in dat opzicht gelijkwaardig en verdienen ook een gelijke mate van respect. Dit principe van respect houdt onder meer in dat je een wezen niet mag schaden omdat dit voordelen zou opleveren voor andere wezens of voor de totale utiliteit. Hierop baseert Tom Regan het concept van dierenrechten. Overigens is hij hier erg genuanceerd in en besteedt hij nauwkeurig aandacht aan allerlei tegenargumenten. Ook staat hij stil bij situaties waarin het gerechtvaardigd is om individuen wel op te offeren, maar zonder alsnog te vervallen in een utilistische berekening die voorbij zou gaan aan individuele rechten. Er is zelfs ruimte voor ‘speciale gevallen’ zoals persoonlijke banden waardoor je het ene individu tot op zekere hoogte kunt bevoordelen boven het andere. Dit alles maakt zijn argumentatie mijns inziens ijzersterk en je moet van goede huize komen wil je er nog iets tegen inbrengen, wat zich qua niveau met Regans betoog zou kunnen meten.

Implicaties
Hoofdstuk 9 is gewijd aan de implicaties van de ‘rights view’. Op basis van basale dierenrechten beredeneert Regan opnieuw uiterst zorgvuldig dat speciësistische verschijnselen zoals de veeteelt, dierproeven en jacht moreel gezien volledig zullen moeten verdwijnen. Het is moreel gezien niet verkoopbaar om dieren te gebruiken voor doeleinden die ingaan tegen hun eigen belangen. Om deze reden biedt de auteur impliciet een stevige filosofische basis voor het veganisme. Zijn boek heeft mij er in ieder geval weer eens van overtuigd dat de rechtenfilosofie van denkers als Tom Regan onze leefwijze nog rechtstreekser ethisch kan onderbouwen dan het utilisme van een Peter Singer.

Tom Regan. The Case for Animal Rights. Berkeley/Los Angeles: University of California Press, 2004. ISBN 0-520-24386-2.


Dit artikel werd gepubliceerd in Vega!, nr. 72, lente 2007, blz. 16-17

Contact: titusrivas@hotmail.com