Titel

Mama vroeger was ik

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 29 June, 2009)

Samenvatting

Titus Rivas bespreekt het boek Mama, vroeger was ik... van Jim Tucker over reïncarnatieonderzoek naar spontane herinneringen van jonge kinderen en laat zien hoe actueel dit boek is.


Tekst

 
Mama, vroeger was ik...:

Een opmerkelijk boek van Dr Jim Tucker over reïncarnatie


Titus Rivas

Inleiding
Sinds dr. lan Stevenson van de University of Virginia in 1960 een algemeen overzicht publiceerde van spontane herinneringen aan vorige levens, is er veel veranderd op dit gebied. Stevenson heeft het onderwerp blijvend op de kaart van de serieuze parapsychologie gezet door een lange reeks boeken en artikelen van hoog niveau. Helaas is hij in februari dit jaar op 88-jarige leeftijd overleden. Maar het is verheugend dat er na zijn emeritaat niet alleen vooraanstaande collega's zijn die zich door zijn werk hebben laten inspireren, maar ook een opvolger binnen zijn eigen faculteit der persoonlijkheidsleer. We hebben het dan over dr. Jim B. Tucker, een kinderpsychiater die door Stevenson sinds 1996 ingewijd is in het métier. Dit jaar verscheen er bij Bruna een vertaling van zijn boeiende, zeer goed leesbare boek Life before life - A Scientific Investigation of Children 's Memories of Previous Lives. Alvorens ik hier op inga, wil ik even een paar redenen aangeven waarom een onderwerp als reïncarnatieonderzoek het volgens mij verdient om van tijd tot tijd in Terugkeer behandeld te worden. Allereerst richt dit onderzoeksgebied zich op een centrale stelling die ook voor veel onderzoekers van bijnadoodervaringen van groot belang is; namelijk de stelling dat iemands geest of bewustzijn voor zijn bestaan niet afhankelijk is van de hersenen waaraan het nu gekoppeld is. Bij bijnadoodervaringen zie je regelmatig dat mensen bewuste ervaringen beleefden terwijl hun brein zozeer 'uitgeschakeld' was dat het niet meer verantwoordelijk kon zijn voor die ervaringen. Met andere woorden, het bewustzijn overleefde het tijdelijke stilliggen van de normale hersenactiviteit, wat erop wijst dat het ook de definitieve vernietiging van het brein kan overleven. Bij reïncarnatieonderzoek kijk je onder andere naar een gebeurtenis die na iemands fysieke dood zou kunnen hebben plaatsgevonden. lemands bewustzijn of geest zou daarbij de dood hebben overleefd en gekoppeld zijn geraakt aan een nieuw brein. Bovendien melden sommige mensen met herinneringen aan een vorig leven ook preëxistentie-belevenissen tijdens een toestand tussen dood en wedergeboorte die sterk lijken op bijnadoodervaringen, Bijnadoodervaringen bieden zo wellicht een voorproefje van ervaringen in een hiernamaals die door mensen na reïncarnatie als preëxistentie-ervaringen kunnen worden herinnerd. Jim Tucker vermeldt dan ook dat de titel van zijn boek Life before Life geïnspireerd is door de titel van Raymond Moody's klassieke bestseller over BDE's Life after Life.

Kinderen
Veel mensen die zich slechts zijdelings in het onderwerp reïncarnatieonderzoek verdiepen, denken dat onderzoekers zich doorgaans bezighouden met het onder hypnose terugvoeren van mensen naar een vorig leven. In feite is dit een belangrijke misvatting, want hypnose speelt slechts een marginale rol. im Tucker richt zich net als lan Stevenson bijna uitsluitend op spontane gevallen onder jonge kinderen, ongeveer tussen de 2 en de 5 jaar oud. Zij kunnen spontaan over een vorig leven beginnen, ook als hun ouders van tevoren helemaal niet in reïncarnatie geloofden. Er zijn aan de Universiteit van Virginia inmiddels meer dan 2500 van dit type gevallen verzameld en gedocumenteerd.
De spontane uitspraken staan niet op zichzelf, maar gaan dikwijls gepaard met sterke emoties of verlangens naar omstandigheden of mensen uit het vorige leven. Ook kan er sprake zijn van gedragingen of voorkeuren die samenhangen met het gedragspatroon van de persoon die het kind beweert te zijn geweest, of met talenten die overeenkomen met vaardigheden uit het vorige leven. Het kind dreunt dus niet zomaar droog wat gegevens op alsof het een paragnostisch consult over iemand anders zou geven, maar het identificeert zich doorgaans ook sterk met wat het als een eigen vorig leven beschouwt. Het kind vertoont in de meeste gevallen ook geen helderziende gaven. Dit patroon houdt normaal gesproken enkele jaren aan, ongeveer tot het kind naar de lagere school gaat, dwz rond het 6e a 7e levensjaar, hoewel sommige kinderen ook daarna nog bewuste herinneringen hebben aan het vorige leven. Van sommige kinderen zijn de uitspraken over een vroegere incarnatie niet specifiek genoeg om een verificatie mogelijk te maken, dat wil zeggen dat men vaststelt wie het kind vroeger geweest zou kunnen zijn.
In bepaalde gevallen is er voorts nog sprake van fobieën en andere posttraumatische verschijnselen die verband houden met de manier waarop het kind in het vorige leven overleden zou zijn. Sommige kinderen bootsen dingen uit de vorige incarnatie na als ze aan het spelen zijn. Ook moedervlekken en geboorteafwijkingen kunnen samenhangen met de doodsoorzaak die het kind zich herinnert, alsof de traumatische herinnering daarvan op de één of andere manier heeft ingewerkt op het huidige lichaam.

Gevallen
Jim Tucker bespreekt een aantal klassieke voorbeelden van kinderen die zich een vorig leven herinneren, zoals Jagdish Chandra, Parmod Sharma, Sujith Jayaratne en Kumkum Verma, allemaal al eerder bestudeerd door lan Stevenson, en het geval Purnima Ekanayake van de IJslandse psycholoog Erlendur Haraldsson. In veel van deze gevallen is er sprake van erg specifieke uitspraken die overeenkomen met het leven van een autentieke overledene. Kumkum Verma herinnerde zich bijvoorbeeld dat ze Sunnary heette en in de wijk Urdu Bazar van de stad Darbhanga had gewoond. Ze noemde ook de naam en het beroep van een zoon en een kleinzoon, de ligging van haar huis en de aanwezigheid van een vijver bij het huis. Daarnaast bestudeerde Tucker zelf ook nieuwe gevallen, waaronder tientallen gevallen in de Verenigde Staten. Enkele daarvan zijn in dit boek opgenomen. Ook onderzocht de kinderpsychiater gevallen in Azië. Een voorbeeld van een geval waar Tucker zelf bij betrokken was, betreft de Amerikaanse jongen Patrick Christenson uit Michigan, geboren in 1991. Toen Patrick bijna vierenhalf was, begon hij zijn moeder dingen te vertellen die verband leken te houden met het leven van zijn op tweejarige leeftijd aan kanker overleden broer Kevin. Zo zei hij dat terug wou naar hun vorige huis en vroeg hij zijn moeder of zij zich kon herinneren dat hij was geopereerd. Dat was in Patricks huidige leven echter nooit gebeurd, maar wel in dat van Kevin. Ook beweerde hij dat hij zelf stond afgebeeld op een portret van zijn overleden broer. Het viel verder op dat Patrick zonder medisch aanwijsbare oorzaak enigszins mank liep terwijl Kevin kort voor zijn dood een been gebroken had.
Tucker legt in het algemeen overigens de nadruk op gevallen met genoeg specifieke uitspraken om een verificatie mogelijk te maken, d.w.z. om vast te stellen of er een overledene heeft bestaan die voldoende met het verhaal van het kind overeenkomt. In (volgens de laatste telling) 33 geverifieerde gevallen zijn onderzoekers erin geslaagd om beslag te leggen op schriftelijke documenten die zijn opgesteld voordat geleerden of familieleden van het kind tot verificatie overgingen.

Verklaring
Jim Tucker verwerpt alledaagse verklaringen voor de harde kern van geverifieerde gevallen resoluut. Hij vindt het zeer onaannemelijk dat de overeenstemming tussen uitspraken van kinderen en concrete historische levens op stom toeval berust. Ook verwerpt hij de mogelijkheid dat de gevallen verklaard moeten worden door vertekende herinneringen van de volwassenen om het kind heen, die een verkeerd beeld zouden hebben van wat dat kind nu eigenlijk precies gezegd heeft. Dit biedt namelijk geen verklaring voor gevallen met geschreven documenten die vóór verificatie werden opgesteld. Ook genetische herinneringen - die overigens niet door de reguliere wetenschap worden erkend - verklaren deze gevallen niet, omdat de kinderen zich meestal geen leven van een van hun eigen voorouders herinneren. Normale voorkennis is tot slot niet aan de orde wanneer het kind zich een leven herinnert van iemand die tot dan toe totaal onbekend was in zijn naaste omgeving.
Jim Tucker erkent dus dat we onze toevlucht moeten nemen tot een parapsychologische hypothese voor de harde kern van geverifieerde gevallen. Dit had misschien buitenzintuiglijke waarneming oftewel ESP (d.w.z. helderziendheid en telepathie) kunnen zijn, als de kinderen paranormaal begaafd waren of zich niet zo sterk identificeerden met de herinneringen. Maar ze geven in werkelijkheid dus geen blijk van zo'n gave en vereenzelvigen zich doorgaans juist wel sterk met het vorige leven. Bovendien kan ESP geen verklaring bieden voor de moedervlekken en geboorteafwijkingen die overeenkomen met dodelijke verwondingen aan het eind van de vorige incarnatie. Een volgende hypothese die men kan overwegen is bezetenheid door een overledene, maar daarbij zou je verwachten da er sprake is van twee duidelijk onderscheidbare persoonlijkheden, terwijl deze kinderen de herinneringen echt zien als iets wat henzelf aangaat. Jim Tucker benadrukt in zijn boek dan ook meer dan eens dat reïncarnatie echt de beste verklaring biedt voor geverifieerde gevallen van kinderen die zich een vorig leven herinneren. Deze verklaring trekt hij vervolgens door naar ongeverifieerde gevallen, omdat die hetzelfde patroon vertonen als de harde kern.
In feite heb ik hier slechts een beknopte weergave gegeve: van het veel uitgebreidere betoog van de auteur en ik raad iedereen dan ook aan het boek helemaal te lezen.

Preëxistentieverhalen
Zoals gezegd komen er bij reïncarnatiegevallen soms ook herinneringen aan een geestelijke tussenperiode tussen het vorige en huidige leven voor. Jim Tucker wijdt het hele Hoofdstuk 8 van zijn boek aan dit onderwerp. Ik geef hier graag een bijzonder sprekend Amerikaans voorbeeld weer uit dit hoofdstuk, het geval van Bobby Hodges. Deze jongen uit North-Carolina zei vaak dat hij bij zijn neefje en nichtjes wilde wonen. Hun moeder, tante Susan, had na de geboorte van haar zoon een miskraam gehad van een tweeling. De neef zou volgens Bobby zijn grote broer zijn en Bobby wilde weten waarom zijn moeder hem weg hield van zijn 'echte familie'. Zijn ouders besteedden niet veel aandacht aan zijn uitspraken tot hij, vierenhalf jaar oud, op een avond nadat hij in bad was geweest tegen zijn moeder begon te vertellen. 'Hij vroeg haar of ze zich de tijd nog herinnerde dat hij in haar buik had gezeten.; bevestigde dat en vroeg of hij nog wist dat zijn broertje Donald, van tweeënhalf, in haar buik had gezeten. Vervolgens vroeg hij of zij nog wist dat Donald en hij samen in haar buik hadden gezeten. Toen ze tegen hem zei dat ze nooit tegelijkertijd in haar buik hadden gezeten, hield hij vol van wel, maar hij zei erbij dat ze niet geboren waren. Zijn moeder merkte op dat hij wél geboren was, en na hem Donald. Zijn reactie daarop was dat Donald en hij samen in de buik van tante Susan hadden gezeten in plaats van in die van zijn moeder; hij vroeg waarom tante Susan hen niet ter wereld had gebracht. Bobby raakte vervolgens erg van streek en ging tegen Donald tekeer: 'Donald, het is allemaal jouw schuld. Ik had je nog zo gezegd dat ik heel graag geboren wilde worden, maar jij wilde niet. Hoe heb je me daar uit kunnen halen, Donald? Waarom wilde je niet geboren worden? Zeg me hoe je dat gedaan hebt. Zeg me hoe je me daar hebt weggehaald.'
Bobby's moeder moest hem tegenhouden om te voorkomen dat hij Donald aanvloog. Ze zei hem dat hij niet zo tegen zijn broertje moest uitvaren en dat Donald niet snapte waar hij het over had. Bobby krijste dat Donald dat wel degelijk begreep en vroeg hem nogmaals waarom hij Bobby uit tante Susans buik had gehaald. Donald haalde zijn speen uit zijn mond en schreeuwde: 'Nee! Ik wilde papa!', waarna hij de speen weer terugstak. Bobby gilde terug: 'Ik wilde papa niet, ik wilde oom Ron!'
Toen Bobby weer enigszins tot bedaren was gekomen, vertelde hij zijn moeder dat hij na de mislukte zwangerschap had geprobeerd om terug te gaan naar tante Susans buik, maar dat Rebecca, zijn nichtje, daar toen al zat. Hij zei: 'Ik wilde naar binnen, maar ze liet me er niet in. Ik probeerde haar naar buiten te schoppen, maar dat lukte niet. Zij moest geboren worden, en ik niet.' Hij vertelde dat hij toen maar in de buik van zijn moeder was gekropen om geboren te worden en voegde eraan toe: 'Het was heel moeilijk om daar te komen, mam.' (blz. 165-166). Tucker benadrukt: 'Omdat de ouders begrijpelijkerwijs van slag waren door de miskraam, werd er binnen het gezin niet over gesproken, en Bobby's ouders weten zeker dat hij er nooit iets over had gehoord.' (blz. 167)

Een recent Nederlands geval
Als illustratie van het feit dat het soort gevallen dat Jim Tuckerin zijn boek beschrijft werkelijk overal voor kunnen komen, hier nog een recent eigen geval uit Nederland: Tilly Gerritsma, met wie wij binnen Stichting Athanasia meermalen hebben samengewerkt, wees ons begin mei 2006 op herinneringen aan een vorig leven bij de zoon van een vriendin van haar, Elsbeth Vermeer. Naar aanleiding daarvan namen wij telefonisch en schriftelijk contact op met mevrouw Vermeer. Ze vertelde ons dat de zoon in kwestie Christiaan heette. Hij werd geboren op 7 mei 1988. Ongeveer 4 jaar later, op 10 juni 1992, vertelde hij zijn moeder spontaan over een vorig leven.

Aantekeningen
Hier volgen enkele aantekeningen uit een map over de ontwikkeling van Christiaan die Elsbeth in die tijd bijhield:

"Pinkstervakantie 10-06-1992; verhaal over Annouk, een vriendinnetje dat ver weg woont en vroeger hier kwam spelen. Haar papa en mama zijn dood. Wij waren er toen nog niet, ook Katja (oudste zus) en Natasja (jongste zus) niet.
Het was zo'n 20 jaar geleden. Ja, hij had toen een andere papa en mama. Hij vertelt dit bloedserieus en zonder na te denken. Later vertelt hij dat Chris (zijn vader) zijn broertje was. Op mijn vraag; Chris is toch je papa? Antwoordt hij dat Chris gewoon eerder teruggekomen is dan hij. Veel later vertelt hij dat Annouk nog niet terug is.
Bij een bezoek aan zijn oma; Christiaan staat op een stoel aan het aanrecht af te wassen. De vraag hem goed uit te kijken, om niet te vallen. Als reaktie zegje; Ik heb wel eens iets gebroken, maar daar was jij niet bij."
Elsbeth lichtte een en ander in mei en juni 2006 toe:
'Met 'hier' bedoelt hij bij hem thuis. Niet het huis waar hij met ons woont.' Christiaan vertelde het verhaal niet alleen op die bewuste dag, maar meerdere keren. Elsbeth: 'Op een keer reden we terug over de Veluwe naar Nijmegen; toen we door een dorpje reden, vertelde hij dat hij daar had gewoond met Annouk naast hem. Hij kent nu geen Annouk.
Ook de rest van het verhaal vertelde hij meerdere malen, ' steeds tussen neus en lippen door'. 'Het was destijds voor Christiaan normaal, gewoon een mededeling en zo wilden wij er als ouders ook mee omgaan. Na zijn zesde levensjaar verdwenen deze herinneringen. Hij staat er nu nuchter tegenover, hoewel hij het als heel apart ervaart als hij zijn uitspraken terugleest. Wij als ouders vonden het een bijzondere ervaring, maar wilden het niet teveel opblazen. Ik geloof al heel lang in reïncarnatie, maar Chris (vader) gelooft in leven na de dood."

Commentaar
Hoewel de herinneringen van Christiaan onverifieerbaar zijn, lijkt het ons onmiskenbaar dat ze goed passen in het internationale patroon van herinneringen aan vorige levens bij jonge kinderen, zoals onderzocht door dr. Jim Tucker. Opvallend is de verwijzing naar een persoonlijke band over levens heen, waar hij het heeft over zijn vader die eerder teruggekomen is dan hij.

Dr. Jim B. Tucker. Mama, vroeger was ik... De herinneringen van kinderen aan vorige levens. Utrecht: Bruna, 2006. ISBN 90-229-9187-3.

Dit artikel werd gepubliceerd in Terugkeer 18(1), voorjaar 2007, blz. 17-19.

Reacties: titusrivas@hotmail.com