Titel

Spoken bestaan: geestverschijningen met paranormale informatie

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 3 July, 2009)

Samenvatting

Titus Rivas bespreekt het serieuze parapsychologische bewijsmateriaal voor geestverschijningen met paranormale informatie.


Tekst


Spoken bestaan: geestverschijningen met paranormale informatie

door Titus Rivas

Inleiding
Het gaat niet goed met de skeptici. Ondanks hun verwoede pogingen om de parapsychologie systematisch in diskrediet te brengen, doet deze nog steeds onverdroten van zich spreken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de "grenswachters van de wetenschap" alles in het werk stellen om het tij te keren. Zo publiceerden kwaliteitskranten onlangs een bericht over de ontdekking van een deel van de hersenen dat alle uittredingservaringen zou kunnen wegverklaren. Een medisch programma bij een publieke omroep voegde daar nog korter geleden een bericht aan toe over een ander gebiedje in het centrale zenuwstelsel dat bij sommigen zou leiden tot een irrationeel geloof in het paranormale.
Nu moeten domweg alle parapsychologische verschijnselen het ontgelden als het aan de skeptici ligt, maar in sommige gevallen krijgen ze meer bijval van leken dan anders. Telepathie wordt reeds door velen geaccepteerd als authentiek fenomeen, maar dat geldt bijvoorbeeld een stuk minder voor geestverschijningen. Bange kinderen die 's nachts graag het licht op de gang laten branden krijgen meestal nog steeds te horen dat spoken niet bestaan.

Hallucinaties
Met de Nederlandse uitdrukking "Je ziet spoken" duiden we aan dat iemand ergens bang of bezorgd over is dat er niet eens is. De uitdrukking verwijst naar hallucinaties waarbij mensen allerlei dingen zien (horen, ruiken, etc.) die niet overeenkomen met de realiteit buiten hen. Er klinkt in door dat spookverschijningen als het ware vanzelfsprekend zouden behoren tot de dingen die niet bestaan.
Hallucinaties zijn verder onder te verdelen. Er zijn enerzijds organische (somatogene) hallucinaties die voortkomen uit psychiatrische stoornissen met een neurologische (fysiologische) component, drankmisbruik en (hard) drugsgebruik. Daarnaast heb je de psychogene hallucinaties die het gevolg zijn van onbewuste psychologische processen. Een voorbeeld daarvan is het geval van de 13-jarige Maya P. dat ik zelf onderzocht heb. Maya's ervaringen begonnen met een stem die tegen haar leek te praten. Ze besteedde daar aanvankelijk weinig aandacht aan, maar eind december 1986 of begin januari 1987 kreeg ze voor het eerst een verschijning van een jong, blond meisje met blauwe ogen van een jaar of tien. Ze droeg een wit katoenen jurkje en liep op blote voeten. Het meisje zag eruit als een gewoon mens, maar kon niet worden aangeraakt. Maya sprak geregeld met het kind, ook waar haar moeder en oma bij waren. Deze zagen zelf overigens niets en vroegen zich af tegen wie Maya sprak.
De verschijning noemde haar naam niet, maar gaf Maya in plaats daarvan een soort puzzel op. Ze moest uit letters die het meisje haar gaf de voor- en achternaam van de geest zien samen te stellen. Maya slaagde er eerst niet in, maar toen ze "Temmigje Rijkse" had gevormd bevestigde de verschijning dat dit haar naam was. Namen van mensen die Temmigje tijdens haar leven gekend zou hebben, kreeg Maya echter wel direct van haar te horen. Ze vertelde haar na verloop van tijd ook dat ze begin 19e eeuw op het Utrechtse bolwerk "de Manenburg" gewoond zou hebben en beschreef haar leefwijze en vroegtijdige dood door verdrinking op zeer jonge leeftijd. Uiteindelijk ging Maya naar het Gemeentearchief van Utrecht en speelde het naar eigen zeggen klaar om de uitspraken van Temmigje, inclusief de opgegeven namen te verifieren in aanwezige boeken over de Manenburg.
Het contact met Temmigje bleek zich na enige tijd ongunstig te ontwikkelen voor Maya. Ze domineerde haar en gaf haar opdrachten die ingingen tegen Maya's belangen, alsof ze een soort kwelgeest was. Maya ging zich vreemd gedragen op school en haar punten kelderden naar beneden. Ook had ze een keer het gevoel dat ze door Temmigje op de grond werd geworpen bij een spoorwegovergang, met de bedoeling dat ze overreden zou worden door een trein. Bij een andere gelegenheid had ze het gevoel dat Temmigje haar krabde waarna er een onverklaarbare wond op haar huid verscheen.
Ik heb zelf meermalen het Utrechtse Gemeentearchief bezocht om erachter te komen of de gegevens die Temmigje zou hebben verstrekt gemakkelijk door Maya zelf opgezocht zouden kunnen zijn of niet. Dit bleek inderdaad veel gemakkelijker dan men op het eerste gezicht zou denken. Bovendien kwam ik erachter dat sommige van de gegevens die Temmigje zou hebben geleverd, waaronder nota bene haar eigen voornaam en de verdrinkingsdood op jonge leeftijd, niet overeenkwamen met de gegevens in het archief. De voornaam van een van de bewoners van de Manenburg aan het begin van de 19e eeuw luidde Femmigje (ook bekend als Femmetje) Rijkse en een Temmigje werd niet vermeld. Maya had het tegenover mij gehad over een oud boek waarin alle namen die Temmigje zou hebben genoemd stonden opgetekend en dat haar werd getoond door een archivaris. In het enige boek in het Gemeentearchief dat overeenkwam met een dergelijke beschrijving bleek de naam slordig te zijn genoteerd: het streepje dat de handgeschreven F van de T onderscheidt, bleek te zijn verdwenen. Dit gegeven en nog andere details overtuigden mij ervan dat Maya de namen niet van tevoren van Temmigje had gekregen, maar pas in het archief zelf (voor een deel onnauwkeurig) had verzameld.
Temmigje werd uiteindelijk verjaagd uit Maya's leven door middel van een Hindoestaans exorcistisch ritueel uitgevoerd door Pandit Ramsoedit. Psychologisch gezien kan het worden opgevat als een vorm van dissociatie waarbij er schijnbaar een secundaire persoonlijkheid buiten de persoon zelf geprojecteerd werd, alsof het iemand anders zou betreffen. Maya bleek moeilijke jaren achter de rug te hebben en zichzelf in het algemeen niet thuis te voelen in het heden, twee factoren die samen inderdaad kunnen leiden tot spontane meervoudige persoonlijkheid.

Het geval Maya wijst uit dat mensen over een lange periode uitgebreide ervaringen met verschijningen kunnen hebben die volledig ontspruiten aan hun eigen onbewuste psychologische processen en dus berusten op psychogene (visuele en auditieve) hallucinaties. Haar ervaringen lijken overigens sterk op gevallen van bezetenheid door demonen en andere bovennatuurlijke wezens. Ook daarbij is er doorgaans geen aanwijzing dat de verschijning berust op een reele, externe entiteit die geen onderdeel uitmaakt van de eigen psyche. Een minder extreme soort verschijning die neerkomt op psychogene hallucinaties kennen we uit de rouwliteratuur. Mensen kunnen anderen die zij erg missen gaan "zien" op plekken waar ze vroeger vaak kwamen, maar ook zo maar ergens op straat of in een gebouw. Het zijn meestal kortstondige droomachtige momenten die al snel gevolgd worden door het besef dat men zich ‘vergist’ heeft. Opmerkelijk is dat het daarbij lang niet altijd om ‘verschijningen’ van overledenen hoeft te gaan. Beelden van afwezige levenden en zelfs van verloren voorwerpen kunnen eveneens in een flits worden (terug)gezien. Dit soort psychogene hallucinaties wordt waarschijnlijk niet alleen veroorzaakt door een verlangen naar wie of wat men mist, maar ook door een neiging van ons geheugen om op bepaalde plekken bepaalde beelden te verwachten. Wanneer de beelden niet extern optreden, kan het geheugen ze onder bepaalde omstandigheden zelf oproepen. Dit kent men bijvoorbeeld van experimenten naar "sensory deprivation", waarbij alle zintuiglijke prikkels worden uitgesloten. Zo'n deprivatie kan leiden tot allerlei visioenen, een gegeven dat men zelfs benut in het parapsychologisch Ganzfeld-onderzoek naar ESP.

Paranormale geestverschijningen
Lang niet alle verschijningen van overledenen kunnen worden herleid tot (organische of psychogene) hallucinaties die geen verband houden met een wezen buiten degene die de verschijning waarneemt. In allerlei contexten komen er ook verschijningen voor met juiste informatie die de waarnemer ervan van tevoren nog niet bezat. W.H.C. Tenhaeff rangschikt dergelijke verschijningen onder de zogeheten "veridieke hallucinaties". Het is echter de vraag of dat wel zo'n geschikte benaming is. We weten immers nog niet of dergelijke paranormale verschijningen nooit beelden omvatten van iets fysieks of "fijnstoffelijks" dat zich werkelijk in de buitenwereld bevindt. De term "hallucinatie" lijkt dat bij voorbaat uit te sluiten. Om het nog ingewikkelder te maken gebruikt Tenhaeff ook nog de term "pseudo-hallucinatie". Een pseudo-hallucinatie is een hallucinatie waarvan men, anders dan bij pathologische hallucinaties, direct door heeft dat het een visioen (of andere subjectieve indruk) betreft en geen normale waarneming van iets externs.
Overigens bedoel ikzelf met de term "paranormale verschijning" hier alleen verschijningen met paranormale informatie. Er zijn ook verschijningen bekend die wel gepaard gingen met paranormale fysieke verschijnselen maar niet met paranormale informatie. In feite is het geval Maya P. als we de bovenvermelde krabwond serieus nemen daar zelfs een voorbeeld van.

Tenhaef noemt twee criteria om paranormale verschijningen te onderscheiden van (niet-veridieke) hallucinaties:

- Ten eerste zouden hallucinaties altijd in het geheel van iemands persoonlijkheid passen, d.w.z. "ik-eigen" zijn, terwijl paranormale verschijningen (en in het algemeen paranormale waarnemingen) ik-vreemd zouden zijn en zich zouden opdringen aan degene die ze waarneemt. Dit is echter geen erg bruikbaar criterium zoals we kunnen zien aan het zojuist genoemde geval van Maya P. Temmigje werd immers als zeer ik-vreemd ervaren door Maya en ik kwam er pas na een grondige studie achter dat ze hoogstwaarschijnlijk geen op zichzelf staande entiteit was.

- Ten tweede omvatten paranormale verschijningen paranormale informatie over degene die verschijnt. Dit criterium is wel bruikbaar en bovendien voldoende om te mogen spreken over een paranormale verschijning.

Ik onderscheid vier soorten verschijningen van overledenen, waar ik overigens ook verschijningen van overleden dieren toe reken.

Verschijningen tijdens of kort na iemands dood
De zogeheten crisisverschijningen zijn paranormale verschijningen van geliefde personen of huisdieren tijdens of kort na hun overlijden.
Hein van Dongen en Hans Gerding noemen een voorbeeld van een dergelijke verschijning. Het betreft ene Hariette Hull uit Jupiter (Florida) die zelf haar ervaring beschrijft (blz. 48): "Als kind was ik op een nacht vast in slaap in ons huis in Frankfort, Michigan, toen ik ergens wakker van werd. Ik zag het maanlicht door het raam schijnen en een pad vormen dat breed uitliep bij het voeteneinde van mijn bed. Terwijl ik naar het licht keek, materialiseerde zich een figuur. Ik herkende onmiddellijk mijn grootvader Karl Wallin. Hij strekte zijn hand uit en zei: "Zeg August (mijn vader) vaarwel." Daarna verdween hij.
Ik was verschrikkelijk bang en mijn ouders werden wakker van mijn gegil. Mijn vader kwam mijn kamer binnen en ik vertelde hem wat er gebeurd was. "Opa is dood", zei ik huilend. "Onzin schatje", zei hij, "je hebt alleen een nachtmerrie gehad. Opa is zelfs niet ziek". Mijn vader bleef aan mijn bed zitten totdat ik in slaap viel.
De volgende ochtend om 11 uur werd vader gebeld uit Cadillac, Michigan, waar opa Wallin woonde. Hij was overleden op exact hetzelfde moment dat hij aan mij verscheen."

Een ander voorbeeld wordt vermeld door W.H.C. Tenhaeff in zijn boek Het spiritisme. Het gaat om ene Mevr. W. die hem in 1929 een brief schreef over haar ervaring met een crisisverschijning (blz. 86): "Mevr. P. en haar zoon hebben in de oorlogstijd (1915) gedurende een half jaar bij ons ingewoond. Door het overlijden van de heer P. (zoon van Mevr. P.) is mevr. P. naar Brussel (waar zij voor het uitbreken van de oorlog woonde) teruggegaan. In april 1927 brachten mijn man en ik mevr. P. te Brussel een bezoek. Bij die gelegenheid wilde mevr. P. mij een bedrag ter hand stellen voor de gastvrijheid, die zij en haar zoon gedurende de bovengenoemde tijd bij ons genoten hadden. Ik wilde dit niet aannemen. Mevr. P. beloofde er zorg voor te zullen dragen dat een bedrag op onze naam zou worden vastgezet. Behalve een kort briefje, direct na dit bezoek geschreven, is er geen enkel contact meer geweest tussen mevr. P. en ons.
In de nacht van 2 dec. 1927, tegen de morgen, zag ik aan het hoofdeinde van mijn bed duidelijk de verschijning van mevr. P. Zij strekte de handen naar mij uit en zeide: "Dag Mina, ik ga naar Miel (haar zoon). Dit is voor jou en je man, voor alles wat je voor ons gedaan hebt."; [...] Zo duidelijk zag ik die verschijning voor mij, dat ik kon waarnemen dat zij in nachtkleren was. Haar haar hing los (aan weerskanten een vlechtje). [...] Toen ik 's morgens in de huiskamer kwam, vertelde ik dadelijk nog zeer onder de indruk blijkbaar, mijn man en kinderen hetgeen ik gezien had.
Een onderzoek, door dr. W. te Brussel ingesteld, bracht aan het licht, dat mevr. P. - op de dag en het uur waarop mevrouw W. haar had zien verschijnen - in bed in nachtkleren overleden was." Tenhaeff voegt hieraan toe dat er geen enkele normale aanleiding voor mevr. W. was om zich zorgen te maken om mevr. P. of te verwachten dat deze zou overlijden.

Ook van dieren worden overigens verschijningen gemeld, onder meer door Focco Huisman. Een voorbeeld daarvan is het geval van I.M. te Helmond die een grote witte kat signaleerde voor haar deur en later op de schutting van haar tuin, luid en klagend miauwend. Ze wilde naar de poes toe gaan, maar het dier holde steeds voor uit in de richting van de verkeersweg. Ze had de poes nog nooit eerder gezien, maar voelde intuitief dat er iets niet klopte. Bij de verkeersweg aangekomen, trof zij haar eigen kat dood aan. De witte poes was in het niets verdwenen en is ook niet meer teruggekeerd.

Verschijningen in verband met sterfbedvisioenen
Sommige mensen hebben vlak voordat ze sterven een visioen van een andere wereld waar ze na hun dood naartoe zullen gaan. Ze zien daarbij vaak verschijningen van overledenen. In veel gevallen gaat het daarbij om mensen van wie de stervende reeds wist dat ze overleden waren. Er zijn echter ook gevallen waarin dat niet het geval was. Dergelijke gevallen worden aangeduid met de term Peak in Darien-gevallen, verwijzend naar de laatste regel van een vers van de dichter John Keats dat vertaald als volgt luidt:

"Toen voelde ik mij als een beschouwer van de hemel Wanneer een nieuwe planeet zijn gezichtsveld binnenzweeft; Of als de stoutmoedige Cortez wanneer hij met zijn arendsogen Naar de Stille Zuidzee keek; en al zijn mannen Keken elkaar met een milde blik van onderwerping aan Zwijgend op een bergtop in Darien"

Het gedicht drukt de verbijstering en eerbied uit van iemand die zojuist een belangrijke ontdekking heeft gedaan. De term Peak in Darien-gevallen wordt overigens vaak afgekort tot Darien-gevallen. Wellicht het bekendste van dit soort gevallen betreft twee Engelse zusters. Ian Currie beschrijft het als volgt (blz. 108):
"Op 12 januari 1924 kreeg Doris B., nadat ze in het Mothers Home in Clapton, Engeland, een baby had gekregen, een hartverlamming. Haar zuster Vida was twee weken eerder, op Kerstdag, overleden. Omdat Doris ten tijde van Vida’s door ernstig ziek was geweest, had de hoofdverpleegster van het ziekenhuis, Miriam Castle, haar familie aangeraden Doris niet te vertellen dat haar zuster dood was. Wat Doris vlak voor haar overlijden overkwam, werd meegemaakt door haar man, haar moeder en Miriam Castle. Op het moment dat Doris in de dood wegzonk, riep ze plotseling uit: "Ik zie vader; hij wil dat ik kom."
[Citaat uit de verklaring van haar moeder:] Ze zei tegen haar vader: "Ik kom", en tegelijkertijd wendde ze zich tot mij (haar moeder) en zei: "Oh, hij is zo dichtbij". Ze keek weer naar dezelfde plek en zei met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht: "Hij heeft Vida bij zich." Opnieuw wendde ze zich tot mij en zei: "Vida is bij hem". Geen wonder dat het Doris verbaasde haar zuster bij haar overleden vader te zien; ze dacht dat Vida nog in leven was!"

Er is trouwens nog een categorie van paranormale verschijningen die voorkomt bij sterfbedvisioenen. Daarbij beweren omstanders van de stervende zelf een verschijning te zien van de overledende die de stervende komt "ophalen". Een verpleegster uit Jamaica, Long Island, Margaret Moser genaamd, zag in 1949 bijvoorbeeld diverse keren dezelfde verschijning als haar stervende patient. Ze zag die verschijning van een overleden vrouw zo duidelijk dat ze later in staat was de zoon van de verschenen overleden te herkennen omdat zijn gezicht zo erg op dat van haar leek. Mrs. Moser beschrijft haar eigen ervaring als volgt: "In de winter van 1948-1949 verpleegde ik een heel erg zieke oude dame, Mrs. Rose B. Ze was erg intelligent, had een goede opleiding gehad en was zeer cultureel ingesteld" en ze woonde al vele jaren in New York City. Op dat moment verbleef ze in het Savoy Hotel op Fifth Avenue en tot op het allerlaatste moment bleef ze geestelijk actief.
Op een middag had ik mijn patient vroeg naar bed gebracht voor een middagdutje en ik zat aan het tafeltje naast het raam haar kaart bij te werken. Ik zat met mijn gezicht naar het bed, de deur was achter me. Mrs. B. lag te slapen, maar plotseling zag ik haar rechtop zitten en wuiven. Ze zag er gelukkig uit, haar gezicht een en al glimlach. Ik keek naar de deur omdat ik dacht dat een van haar dochters was binnengekomen; maar tot mijn grote verbazing zag ik een oude dame die ik nog nooit eerder had gezien. Ze leek sprekend op mijn patiente - diezelfde lichtblauwe ogen, maar een langere neus en een zwaardere kin. Ik zag haar heel duidelijk, want het was klaarlichte dag; de luiken waren maar een heel klein beetje dicht. De bezoekster liep naar mijn patiente toe, bukte zich en toen gaven ze elkaar, voor zover ik het me kan herinneren, een kus. Maar toen ik opstond en naar het bed liep, was ze weg.
Mrs. B. zag er erg gelukkig uit. Ze pakte mijn hand vast en zei: "Dat was mijn zuster." Toen viel ze weer vredig in slaap. Later zag ik dezelfde verschijning nog twee keer, maar niet meer zo duidelijk en vanuit een andere kamer. Maar iedere keer als ze kwam, was mijn patiente altijd opgetogen."
Een paar weken later stierf Mrs. B. Margaret Moser zag op haar begrafenis een man die sprekend leek op de verschijning die ze had gezien. Ze vroeg aan een van Mrs. B.'s dochters wie dat was. Het bleek de zoon van de overleden zus van Mrs. B.

Andere verschijningen van overledenen
Ook buiten de context van sterfbedvisioenen zijn er gevallen bekend van verschijningen die tevoren onbekend waren aan degenen die ze waarnemen.
Tenhaeff vermeldt bijvoorbeeld een geval bestudeerd door de Engelse Society for Psychical Research. Het betreft een vrouw die in een pension in Cheltenham logeerde en daarbij een keer schijnbaar zonder reden wakker werd. Ze zag de verschijning van een oude heer met een rond, blozend gezicht die aan het voeteneinde van haar bed stond. De man was gekleed in een ouderwetse blauwe jas met gele koperen knopen, een licht gekleurd vest en een wijde broek. Ze was er zich trouwens van bewust dat de oude heer niet echt aanwezig was. Na een tijdje sloot zij haar ogen en toen ze die weer open deed, was de verschijning verdwenen. Ze stelde een onderzoek in naar de man en daaruit bleek dat ze een verschijning had gezien van iemand die het huis vroeger bewoond had en al lang geleden overleden was.
Soms worden verschijningen van overledenen door meerdere personen tegelijk gezien. Van Dongen en Gerding noemen wat dat betreft een geval van twee vriendinnen, S. Moore en E. Quilty, die logeerden op een boerderij en daarbij in een ouderwetse bedstee sliepen. Een van hen, S. Moore, schrijft (blz. 50): "We lagen ongeveer een half uur in bed, toen ik naar de deur van de kast keek. Ik zag een kleine oude vrouw met een blozend gezicht met een geplooide witte muts op haar hoofd, een witte zakdoek om haar hals en een witte jurk aan. Zij zat met haar handen in haar schoot. Het leek alsof het geheel een schilderij op de deur was, maar het was net of het leefde. Ik was erg geschrokken en zei tegen Quilty: "Zag jij iets?" En haar antwoord was hetzelfde: "Zag jij iets?" Ik vertelde wat ik gezien had en Quilty had precies hetzelfde gezien als ik. Onze nachtrust was helemaal verstoord. Toen wij de volgende morgen ons verhaal vertelden, bleek de verschijning precies te lijken op de moeder van de boer. Zij had daar voor hem gewoond en was in "onze" slaapkamer gestorven."

Een geval dat steeds weer terugkeert in de parapsychologische literatuur over onderzoekingen naar leven na de dood is dat van de verschijning van de Amerikaan James L. Chaffin. Op 16 november 1905 maakt hij een testament waarin hij zijn boerderij naliet aan zijn derde zoon Marshall Chaffin, die daarbij ook werd benoemd tot executeur testamentair. Zijn vrouwen en zijn drie overige zoons werden echter volkomen onterfd op grond van dit testament. Enkele jaren later kreeg Chaffin hier spijt van en stelde een nieuw testament op, waarbij hij zijn bezittingen gelijk verdeelde over zijn vier zoons. Naderhand borg hij in het op in de oude familiebijbel van zijn vader. Hij vouwde de bladzijden waarop het 27ste hoofdstuk van Genesis stond afgedrukt zo dat er een soort zakje ontstond, waarin het testament schoof. Hij naaide vervolgens in een van de binnenzakken van zijn overjas een reepje vast waarop hij de woorden "Lees het 27ste hoofdstuk van Genesis in mijn vaders oude bijbel" had geschreven. Douwe Bosga citeert Tenhaeff over dit geval (blz. 80-82): "Voor zover men dit na heeft kunnen gaan, heeft de erflater tijdens zijn leven nimmer iemand iets van het bestaan van dit tweede testament medegedeeld.
Op 27 september 1921 kwam James L. Chaffin ten gevolge van een ongeluk volkomen onverwacht te overlijden. Krachtens het op 16 november 1905 opgemaakte testament werd de derde zoon, Marshall, universeel erfgenaam van de bezittingen van zijn vader. Noch zijn weduwe, noch zijn overige drie zoons gingen ertoe over de juistheid van het testament te betwisten, daar het volgens aller mening volkomen rechtsgeldig was.
In juni 1925 ontwaakte de tweede zoon, James P.C. Chaffin, met de herinnering aan een zeer levendige droom, waarin hij zijjn vader aan zich had zien verschijnen. Niet lang daarna (eveneens in juni 1925) verscheen zijn vader hem opnieuw. "Hij was", aldus James, "gekleed zoals ik hem vaak tijdens zijn leven had gezien. Ook droeg hij een zwarte overjas, die ik herkende als hem toebehorend. Deze keer sprak mijn vaders geest tot mij. Hij greep zijn overjas op deze wijze vast, trok de jas wat naar achter en zei: "Je zult mijn testament in de zak van mijn overjas vinden." Vervolgens verdween hij."
De volgende ochtend begaf James zich naar zijn moeder, in de vaste overtuiging "dat de geest van mijn vader bij mij was gekomen met het doel een begane vergissing te herstellen." Hij zocht naar de overjas, maar deze bleek nergens te vinden te zijn. Zijn moeder deelde hem toen mede, dat de jas zich in het bezit van zijn oudste broer John bevond, die in Yadkin County woonde, ongeveer 35 km ten noordwesten gelegen van de plaats waar James woonde. Op 6 juli begaf James zich daarop naar zijn broer John. Deze bleek nog in het bezit van de overjas te zijn. Na enig zoeken werd het briefje met de verwijzing naar de familiebijbel gevonden." James vond de bijbel na lang zoeken in het bijzijn van zijn buurman Th. Blackwedder, zijn eigen dochter en die van genoemde buurman. Bosga schrijft dan ook: "Er zijn genoeg getuigen voorhanden die de hier geschetste gang van zaken bevestigen om bedrog als verklaring te kunnen afwijzen, zoals het ook wat ver gaat om hier van toeval te spreken."

Verschijningen in verband met reincarnatiegevallen bij jonge kinderen
Sommige jonge kinderen die zich een vorig leven weten te herinneren, hebben ook herinneringen aan een tussenperiode tussen die vorige incarnatie en hun huidige leven. Zoals ik elders heb aangegeven zijn dergelijke herinneringen bijzonder waardevol voor onze kennis over de (belevings)wereld waarin overledenen vertoeven. Dat geldt in het bijzonder als de herinneringen worden bevestigd door andere bronnen zoals bijna-dood ervaringen.
Een belangrijk voorbeeld van tussenperiodeherinneringen wordt gevormd door de uitspraken van de Indiase jongen Veer Singh, bestudeerd door dr. Ian Stevenson. Veer Singh herinnerde zich een leven als ene Som Dutt, maar ook gebeurtenissen na diens dood en voor de huidige incarnatie. Stevenson schrijft hier onder meer over (blz. 328-329): "Hij zei dat hij alle familieleden die alleen van huis ging had begeleid [als geest]. Deze uitspraak kwam overeen met een droom die de moeder van Som Dutt enkele maanden na zijn dood had gehad (in oktober 1937) waarin Som Dutt aan haar verscheen en vertelde dat zijn oudere broer, Vishnu Dutt, 's nachts naar jaarmarkten ging en dat hij [dat wil zeggen als de overleden Som Dutt] hem daarbij vergezelde. Oktober is een maand van religieuze festivals en jaarmarkten, met name de zogeheten Ramlila. Bindra Devi [Som Dutts moeder] wist niet dat Vishnu Dutt het huis verliet om naar de jaarmarkten te gaan, maar vroeg hier na haar droom naar en stelde toen vast dat dit waar was. Vishnu Dutt bevestigde dit tegenover mij."
In het geval Maung Myo Thein, eveneens bestudeerd door Ian Stevenson, gaat het om een jongen uit Myanmar (het vroegere Birma) die zich een vorig leven herinnerde als de monnik U Warthawa. Hij wist over de periode na zijn dood en voor zijn wedergeboorte het volgende te vermelden: "Na mijn dood bleef ik in het complex van de Rajmuni Pagode. Ik was nog steeds gekleed als monnik, en ik ontmoette een andere monnik die er ongeveer hetzelfde uitzag als ik." Stevenson stelde vast dat de verschijning van U Warthawa vaak gezien was in de Rajmuni Pagode en dat dit ophield na de geboorte van Maung Myo Thein.
In het geval Maung Zaw Thein Lwin, ook al uit Myanmar, herinnerde een jongen zich dat hij na zijn vorige leven als U Mar Din verschenen was aan zijn vrouw Daw Kin Shein, waarin hij haar vertelde dat waar hij 5 kyats (Burmees geld) gewikkeld in een witte zakdoek had gelaten. Deze Daw Kin Shein bevestigde na de geboorte van Maung Zaw Thein Lwin dat ze inderdaad zo'n droom had gehad en dat ze daardoor in staat was geweest de zakdoek met een biljet van 5 kyat te vinden. Het geld was niet zo belangrijk voor haar geweest, maar wel het gegeven dat de instructies van de overleden U Mar Din haar in staat stelden om het te vinden.

Theorievorming rond paranormale verschijningen
Het is duidelijk dat verschijningen die paranormale informatie een parapsychologische verklaring behoeven. De discussie draait hierbij met name om de vraag of de verschenen overledene de verschijning mede zelf veroorzaakt of niet. De zogeheten "animistische" hypothese voor paranormale verschijningen luidt dat ze geheel veroorzaakt worden door ESP (buitenzintuiglijke waarneming) van de kant van degene die ze waarneemt. Of anders dat ze neerkomen op vertraagd tot het bewustzijn doordringende telepathische indrukken afkomstig van de overledene toen deze nog in leven was. Met de term animistisch verwijst men naar het woord anima dat hier ziel van een levende betekent. In feite stelt de animistische hypothese voor verschijningen dus dat de waarneming ervan een variant is van telepathische of helderziende indrukken ten aanzien van het verleden (dat wil hier dus zeggen voorafgaand aan de dood van degene die verschijnt). W.H.C. Tenhaeff weet aannemelijk te maken dat sommige verschijningen inderdaad zo verklaard kunnen worden. Zo vermeldt hij het geval van de Amsterdamse zenuwarts Dr. I. Zeehandelaar (blz. 85): "Gedurende twee achtereenvolgende dagen had hij, blijkens een door hem in 1925 gedane mededeling, voortdurend, althans zo vaak dat men het doorlopend zou kunnen noemen, het gelaat voor zich van een hem bekende dame, die hij in vier jaar niet meer gesproken, gezien of geschreven had. Het beeld dezer vrouw, en vooral haar ogen, waren zo duidelijk en de ogen zo vragend op hem gericht, dat hij zich niet onttrekken kon aan de overtuiging, dat zij contact met hem zocht. Later bleek dit ook het geval te zijn. Zij had zijn (psychiatrische) hulp nodig voor een moeilijk geval en dacht in de dagen, waarin zij hem "verscheen", bij voortduring aan hem. Kennelijk heeft deze vrouw, die min of meer affectief aan Dr. Zeehandelaar gebonden was, hem onbewust en ongewild telepathisch beinvloed. Deze beinvloeding leidde in dit geval tot een verschijning van een levende."
De vroege Engelse psychical researchers Gurney, Myers en Podmore schreven een heel boek gewijd aan dergelijke verschijningen van levenden, het bekende Phantasms of the living. Gurney ontwikkelde in dit boek zijn telepathische theorie van verschijningen.
De animistische verklaring van verschijningen omvat uitsluitend de hypothese van telepathie met een levende persoon (of dier) die met name van toepassing lijkt bij crisisverschijningen. Paranormale verschijningen van overledenen in sterfbedvisioenen, een geval als dat van James Chaffin en verschijningen in verband met tussenperiodeherinneringen zouden in theorie alleen verklaard kunnen worden door telepathie met betrekking tot het verleden. Ik kan me voorstellen dat deze zogeheten retrocognitieve telepathie in het algemeen op twee manieren kan optreden:
* De persoon in kwestie is al dan niet bewust gemotiveerd om de informatie in kwestie retrocognitief tot zich te nemen.
* Er is sprake van een omgeving, ruimte of voorwerp die werkt als een inductor, dat wil zeggen dat ze het iemand in staat stellen om telepathisch contact te maken met iemands verleden. Tenhaeff noemt wat dat betreft een geval waarbij een paragnost in een bepaalde woning een visioen kreeg van een hem onbekende vrouw. Ze was bejaard en strompelde met behulp van een krukje door de kamer. Het bleek te gaan om de vorige bewoonster van het huis die echter niet overleden was, maar in een rusthuis verbleef.

Bepaalde verschijningen bevatten informatie waar de nabestaanden van een overledene zelf al op uit waren, zodat het denkbaar wordt dat ze inderdaad berusten op retrocognitieve telepathie. Zo zouden ook sommige verschijningen van overledenen in spookhuizen en dergelijke in theorie kunnen berusten op retrocognitieve indrukken van het verleden van de persoon in kwestie. Het is in dit verband overigens niet van belang of daarbij dan eventueel ook indrukken in een soort etherische aura van de plaatsen in kwestie een rol spelen.

Er zijn zoals we boven hebben gezien ook gevallen bekend waarin er geen sprake is van een bewust of onbewust motief om retrocognitief contact te leggen met de geest van een overledene zoals die voor zijn dood was, en evenmin van een inductor.
Zo zegt Tenhaeff over het geval James Chaffin (blz. 126): "Waar van een dergelijk "piekeren" hier geen sprake is geweest (we vernemen immers dat zowel de weduwe als haar drie "onterfde" zoons er van overtuigd waren dat hun man en vader slechts een , volkomen rechtsgeldig, testament had nagelaten en dat zij zich volkomen bij deze situatie [hoe onbillijk deze in hun ogen overigens ook mocht zijn] hadden neergelegd) bestaat er m.i. alle reden om het vermoeden uit te spreken, dat de schijn ons hier niet bedriegt en dat de zaak inderdaad "van buiten af" aan het rollen is gebracht. En van wie kan deze invloed "van buiten af" dan anders afkomstig zijn geweest dan de overleden James Chaffin sr."
Iets dergelijks geldt voor de tussenperiodeherinneringen van Veer Singh die overeenkwamen met de droom waarin de overleden Som Dutt zijn moeder informatie verschafte over Vishnu Dutt, die de moeder daarvoor nog niet had bezeten. Als er geen sprake was geweest van tussenperiodeherinneringen maar alleen van een droom, had men de ervaringen van de moeder uit het vorige leven misschien nog kunnen wegverklaren als telepathie met Vishnu Dutt, gegoten in een droom over haar overleden zoon Som Dutt. Maar dat is nu dus geen optie meer.
Er bestaan met andere woorden echte geestverschijningen die niet verklaarbaar zijn door animistische hypothesen. Ze moeten berusten op een rechtstreeks contact met een overledene zoals die op dat moment geestelijk functioneert, in plaats van op retrocognitie.

Nu is het bestaan van dergelijke verschijningen niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat er ook authentieke verschijningen van levende mensen zijn die berusten op een vorm van paranormaal contact met die levenden. Een bekend voorbeeld is de Wilmot-case. Van Dongen en Gerding beschrijven dit geval als volgt (blz. 50-51): "De heer Wilmot was per schip op reis van Engeland naar de VS, naar zijn huis in Bridgeport. Hij deelde zijn huis met een maat. Het stormde dagenlang en zijn vrouw, die thuis was, was ongerust. Op een nacht droomde Wilmot dat zijn vrouw hem kwam bezoeken. Zij was gekleed in haar nachtgewaad. In zijn droom aarzelde zijn vrouw in eerste instantie voordat zij op hem toeliep en hem kuste. Plotseling schrok Wilmot wakker van het gelach van zijn maat. Deze maakte zich vrolijk om de gelukkige Wilmot, die bezoek van een vrouw had gekregen die nacht. Hij had gezien dat de vrouw de hut binnenkwam, naar Wilmot wilde lopen maar aarzelde toen zij zag dat Wilmot niet alleen in de hut was." Als Wilmot thuiskomt, vraagt zijn vrouw hem: "Heb je mijn bezoek een week geleden niet opgemerkt?" "Wilmot was zeer verbaasd. Hij bevond zich op dt moment immers meer dan duizend mijl van zijn vrouw. Dat wist zijn vrouw ook wel, maar het kwam haar voor dat zij hem toch had weten te bezoeken. Zij vertelde hem dat zij op die bewuste nacht om ongeveer vier uur in de morgen haar lichaam had verlaten. Zij reisde over de zee en ontwaarde beneden zich opeens een laag zwart stoomschip. Zij ging aan boord en vond de hut waar haar man lag. Ze ging naar binnen, maar aarzelde alvorens zij naar hem toe liep. Die aarzeling werd veroorzaakt doordat zij merkte dat er nog iemand anders in de hut was."
Volgens Hornell Hart komen dergelijke verschijningen in allerlei opzichten overeen met de verschijningen van overledenen, zodat het voor de hand ligt om uit te gaan van een continuum tussen beide verschijnselen. De belangrijke Engelse psychical researcher F. W.H. Myers schreef dan ook al ongeveer een eeuw geleden in zijn verhandeling On recognised apparitions occurring more than a year after death: "Ik beweer dat er een samenhangende reeks van openbaringen van dit vermogen bestaat, welke begint met de experimenten op het gebied van de telepathie en de verschijning van heftig geemotioneerde en stervende afzenders en eindigt met de verschijning van een afzender na zijn dood."

Verschijningen en een fijnstoffelijk lichaam
Verschillende auteurs, waaronder Hein van Dongen, Hans Gerding en Ian Stevenson, stellen dat verschijningen in sommige gevallen kunnen wijzen op de waarneembare manifestatie van een fijnstoffelijk of subtiel lichaam. Dat kan gelden voor verschijningen van zowel overledenen als levenden. Ze leggen daarbij de nadruk op gevallen van verschijningen die collectief worden waargenomen.
In sommige gevallen lijken verschijningen ook vastgelegd te kunnen worden op foto's, video of film. Zelf heb ik een geval onderzocht van een Nederlandse vrouw die gefotografeerd zou zijn met een onbekend tienermeisje dat tijdens de opname niet te zien zou zijn geweest. De foto werd met medewerking van Dr. Hein van Dongen onderzocht door een professionele fotograaf die geen bijzondere kenmerken kon vaststellen. Hoewel er veel bedrog en zelfbedrog schijnt plaats te vinden op dit gebied, is dit niet het enige geval dat mogelijk op waarheid zou kunnen berusten.
In weer andere gevallen zou de verschijning zich uiteindelijk verdicht hebben tot zogeheten materialisaties.
Bij dit alles blijft het volgens mij echter de vraag of het waargenomen extern of fysiek aanwezige lichaam berust op een verandering in het fijnstoffelijke lichaam van de betrokkene. Of dat de waarneembare gestalte in plaats daarvan gecreeerd wordt door diens (onbewuste) psychokinese zolang de verschijning duurt.
We hebben volgens mij daarom ander bewijsmateriaal nodig om uberhaupt te kunnen vaststellen of er een fijnstoffelijk lichaam bestaat of niet. Zoals ik eerder in Prana heb geschreven is dit met name te vinden bij kinderen die spontane waarnemingen doen van een aura of astraal lichaam.
Wat in ieder geval ook los van dit vraagstuk direct duidelijk wordt, is dat collectief waargenomen paranormale verschijningen van overledenen gehoorzamen aan het verschijnsel ideoplastie. Dat wil zeggen dat de vorm ervan berust op voorstellingen van het eigen (al dan niet afgestorven) fysieke lichaam van degene die verschijnt.

Literatuur
- Bosga, D. (1986). Een broertje dood aan spiritisme. Deventer: Ankh-Hermes.
- Dongen, H. van, & Gerding, H. (1993). Het voertuig van de ziel. Het fijnstoffelijk lichaam: beleving, geschiedenis, onderzoek. Deventer: Ankh-Hermes.
- Huisman, F. (1985). Zo praat je met dieren. Deventer: Ankh-Hermes.
- Rivas, T. (2000). Parapsychologisch onderzoek naar reincarnatie en leven na de dood. Deventer: Ankh-Hermes.
- Rivas, T. (2002). Signalen uit de hemel. Prana, 129, 63-68.
- Rivas, T. (2002). Kinderen en het fijnstoffelijk lichaam. Prana, 131, 78-83.
- Stevenson, I. (1975). Cases of the reincarnation type: Vol. Ten cases in India. Charlottesville: University Press of Virginia.
- Stevenson, I. (1997) Reincarnation and biology: a contribution to the etiology of birthmarks and birth defects. Londen/Westport: Praeger.
- Tenhaeff, W.H.C. (1965). Het spiritisme. Den Haag: Leopold.

Heeft u zelf een vergelijkbare verschijning waargenomen als beschreven in dit artikel?
Neem dan s.v.p. contact op met de auteur: titusrivas@hotmail.com

Dit artikel werd oorsponkelijk gepubliceerd in 2003 in Prana 135, 75- 85, en is opgenomen in de bundel Uit leven gegrepen: beschouwingen over een leven na de dood