Titel

Meditatie: invloed in de bovenkamer

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 7 May, 2011)

Samenvatting

Onderzoek naar de invloed van de bewuste geest op de hersenen heeft opmerkelijke resultaten opgeleverd, maar vormt nog steeds een taboe vanwege het heersende paradigma.


Tekst


Meditatie: invloed in de bovenkamer

door Titus Rivas

Nog maar kortgeleden durfde slechts een minderheid van de neurowetenschappers het centrale dogma aan te vechten. Dan heb ik het uiteraard over het idee dat het bewustzijn en de geest in het algemeen hooguit een 'epifenomeen' van de hersenen is. Dat wil zeggen een machteloos bijverschijnsel, een eindproduct dat zelf niets teweeg kan brengen. Dat beeld staat op losse schroeven.
door Titus Rivas
Zelf heb ik daar nooit in geloofd en samen met Hein van Dongen schreef ik reeds jaren geleden het artikel Exit Epifenomenalisme. We lieten daarin zien dat de gedachte dat bewustzijn een epifenomeen is een nogal idiote tegenspraak oplevert. Als het echt waar was, zouden we het bewustzijn namelijk nooit kunnen kennen. Het zou immers geen enkele invloed op ons geheugen kunnen hebben. We zouden er niet eens een notie van bezitten. Epifenomenalisten zouden het ook zelf dus niet eens over bewustzijn kunnen hebben. Zelfs de stelling dat bewustzijn een epifenomeen is, zou al teveel kennis veronderstellen, die in strijd is met de totale onkenbaarheid van het bewustzijn waar zij van uitgaan.

Grote weerstand
Toen ik voor het eerst dit analytische argument formuleerde was het eind jaren '80. Ik was destijds nog student filosofie en theoretische psychologie. Laatstgenoemde studie volgde ik aan toen nog Rijksuniversiteit Utrecht bij Psychonomie, in de media vooral bekend door Piet Vroon. Samen met andere studenten en medewerkers draaide ik zo ook mee met een leesgroep die actuele boeken over psychologie besprak. Destijds deed vooral het werk Consciousness and the Computational Mind van de taalkundige Ray Jackendoff opgeld. Het leek een aantrekkelijk compromis te bieden tussen onze alledaagse beleving en de mainstream theoretische psychologie binnen het zogeheten cognitivisme. Dit 'functionalistische' paradigma stelt in het algemeen dat de geest vergeleken kon worden met een computerprogramma. De geest is de 'software' die draait op de 'hardware', dat wil zeggen het brein. Het paradigma heet cognitivisme omdat cognitieve processen centraal staan, dat wil zeggen processen waarbij het brein informatie verwerkt, zoals denken en herinnering. Binnen het cognitivisme wordt het bewustzijn in de zin van subjectieve beleving ofwel opgevat als een specifieke vorm van cognitie of gezien als epifenomeen van de eigenlijke, onbewuste cognitie. Jackendoff probeerde onder meer aan te tonen dat het onjuist was om het bewustzijn als een apart soort cognitie te zien. Volgens hem kon alleen de niet-bewuste informatieverwerking in het brein, de zogeheten computatie, echte cognitieve bewerkingen uitvoeren. Het subjectieve bewustzijn bestond volgens Jackendoff wel, maar het had geen enkele invloed op de computatie. Het kreeg alleen de eindresultaten van de computatie door en kon daar verder zelf niets meer mee doen. Jackendoff doopte zijn theorie de 'Non-Efficacy of Consciousness'-these, vrij vertaald de “Theorie dat bewustzijn helemaal niets vermag”. Ik nam al eind jaren 80 contact op met Jackendoff om hem te confronteren met het reeds genoemde analystische argument tegen het epifenomenalisme. Hij wist er niets tegen in te brengen, maar hij gaf zich niet gewonnen. Jackendoff zei expliciet dat hij nog eerder het bestaan van bewustzijn zou heroverwegen dan dat hij zou accepteren dat bewustzijn toch nog een invloed had op de veronderstelde computatie. Anders gezegd: als hij werkelijkheid moest kiezen tussen onkenbaarheid van het bewustzijn en kenbaarheid met een causale impact op het brein, koos hij zonder meer voor het eerste. Hij zou het concept bewustzijn desnoods opofferen om te kunnen volhouden dat alle processen in het brein volledig autonoom verlopen. Waarom dan toch, vroeg ik hem. Heel simpel, in zijn wereldbeeld was het vanzelfsprekend dat alle processen in de werkelijkheid een fysieke oorsprong hebben. Het hele bewustzijn was een product van de hersenen, maar het kon per definitie geen invloed hebben op dat brein. Omdat het in dat geval de autonome fysiologische stroom van de hersenprocessen zou verstoren en een inbreuk zou betekenen op de wet van het behoud van de energie. Maar vooral ook omdat het een soort invloed zou behelzen die 'niet meer van deze tijd' is, aangezien het associaties oproept met psychokinese en andere 'belachelijke' parapsychologische fenomenen.

Capitulatie voor irrationaliteit
Dat zou namelijk neerkomen op een vorm van magie die volgens Jackendoff thuishoorde bij 'irrationele' stromingen. Als je daarmee in zee ging, kon je wel inpakken als serieuze natuurwetenschappelijke, eind 20e-eeuwse theoretische psychologie. Ik was nogal gechoqueerd door deze reactie, maar welhaast nog bizarder vond ik de bijval die Jackendoff kreeg van de meerderheid van de geachte overige leden van onze leesclub. Ook voor hen leek een invloed van het bewustzijn op de neurologie bij voorbaat onbespreekbaar. De reactie veranderde niet toen dr. Hein van Dongen en ik ons artikel Exit Epifenomenalisme in het Engels hadden gepubliceerd. Alsof elke instemming een capitulatie voor onzin betekende. Nu ik het zeg: iets dergelijks heb ik veel recenter meegemaakt met een van de auteurs van het boek Wat een onzin! 'Excellerende' studenten psychologie uit Amsterdam nodigden mij in 2008 uit om een praatje te komen houden over epifenomenalisme. Dr. Hans Dooremalen was daarbij aanwezig als begeleider. Net als Jackendoff destijds was hij bijna 20 jaar later niet in staat om gaten in onze redenering te schieten. Toch komt er geen enkele verwijzing naar onze weerlegging voor in het boek dat hij met De Regt schreef. Ook hij weet zich duidelijk geen raad met de onhoudbaarheid van het epifenomenalisme en verkiest daarom simpelweg te zwijgen.
Overigens kunnen aanhangers van wat Jackendoff de Non-efficacy of Consciousness heeft genoemd niet hun toevlucht nemen tot de zogeheten identiteitstheorie. Die theorie luidt dat het bewustzijn de subjectieve binnenkant van een deel van het objectieve brein is. Als dat echt waar was, dan zou die subjectieve, schijnbare kant hoe dan ook een invloed moeten hebben op het 'objectieve' geheugen, dat die theorie overigens zuiver in de hersenen plaatst. En dat is net als bij het epifenomenalisme volstrekt onmogelijk voor de identiteitstheorie. Er zijn dus maar twee houdbare mogelijkheden: of men ontkent het bestaan van het bewustzijn of men accepteert dat het een invloed heeft op de fysieke werkelijkheid. Allebei nogal problematisch voor 'naturalisten' als Dooremalen, dus het ligt voor de hand dat hij het thema zoveel mogelijk mijdt.

Aantoonbare invloed op het brein
Een van de stokpaardjes van epifenomenalisten is dat er nog nooit een impact van het bewustzijn op het brein gemeten is. Mijn eigen tegenwerping was altijd: nogal wiedes als mensen er bij voorbaat niet in geloven en er dus geen serieus onderzoek naar doen. Maar dit was niet helemaal waar, er waren wel degelijk enkele studies uitgevoerd waaruit wel degelijk bleek dat het bewustzijn invloed kon hebben op hersenprocessen. Het meest bekend waren wel de zogeheten bio-feedback onderzoeken waarbij mensen bewuste invloed bleken te kunnen uitoefenen op het soort hersengolven dat hun brein produceerde.
Veel recenter publiceerde de Franstalige Canadese neurowetenschapper Mario Beauregard het boek Het spirituele brein waarin hij een overzicht geeft van alle mogelijke invloeden van bewustzijn op de neurologie. Dit omvat een heel scala. Variërend de invloed van bewuste gedachten bij cognitieve psychotherapie op delen van het brein die betrokken zijn bij emoties. Tot de impact van bewustzijn op het pijnsysteem in de hersenen en het placebo-effect.
Ik heb Beauregard gevraagd hoe hij zou reageren als tegenstanders zouden volhouden dat het hierbij niet om invloeden van het bewustzijn maar slechts van Jackendoff's 'computational mind' zou gaan. Hij stelt dat dit wetenschappelijk beschouwd misschien niet met absolute zekerheid uitgesloten kon worden, maar dat het wel een uiterst onaannemelijke en vergezochte theorie is. Mensen kiezen volgens Beauregard met andere woorden uitsluitend voor zo'n rare theorie vanwege het vigerende dogma en niet omdat zij werkelijk de meest voor de hand liggende verklaring biedt.
Nog korter geleden publiceerden wetenschappers uit Californië en Iowa een opvallend artikel in het tijdschrift NeuroImage. Het stuk behandelt de mogelijke invloed van meditatietechnieken op de omvang van delen van de hersenen. Hieruit blijkt dat technieken als zazen, samatha en vipassana waarschijnlijk niet alleen invloed hebben op de fysiologie maar zelfs op de anatomie van het brein. Het onderzoek vergeleek de hersenanatomie van 22 mensen die mediteerden met een controlegroep van 22 mensen die dat niet deden. Er werden enkele verschillen gevonden in sommige delen van de hersenen. Er was overigens geen verschil tussen de beide groepen als het ging om het totale volume van de hersenen. De onderzoekers concludeerden dat volumes van de grijze breinmassa groter zijn dan bij mensen die niet mediteren. Net als bij enkele onderzoeken die Beauregard bespreekt gaat het daarbij om invloed op hersendelen die verband houden met de emoties. De onderzoekers doen zelf overigens nog geen 'stellige' uitspraken over een causale impact van de meditatie. Het ligt voor de hand dat hier het genoemde dogma zich weer laat gelden.
Of dit type studies veel navolging krijgt, blijft nog even afwachten. Het taboe op de geest als belangrijke factor in de realiteit lijkt nog steeds groot. Het is wat dit betreft ironisch dat het artikel in NeuroImage zich uitgerekend richt op technieken die volgens tegenstanders nou juist in de vermaledijde 'zweverige hoek' thuishoren.


Literatuur
- Beauregard, M., & O'Leary, D. (2008). Het spirituele brein: bewijzen voor het bestaan van de ziel. Kampen: Ten Have.
- Jackendoff, R. (1987). Consciousness and the computational mind. Cambridge Mss: MIT Press.
- Luders, E., Toga, A.-W., Lepore, N., Gaser, C. (2009). The underlying anatomical correlates of long-term meditation: Larger hippocampal and frontal volumes of gray matter. NeuroImage, 15:45(3):672-8.
- Rivas, T., & Dongen, H. van (2009). Exit epifenomenalisme: het einde van een vluchtheuvel. Gamma, 16, 1, 12-36.

Dit artikel werd in 2009 gepubliceerd in een tijdschrift en in 2013 op txtxs.nl gezet.

Contact: titusrivas@hotmail.com