Titel

De onvermoede rijkdom van de dierlijke psyche

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 4 August, 2011)

Samenvatting

Artikel van Titus Rivas voor Prana over onderschatte geestelijke vermogens van dieren.


Tekst



De onvermoede rijkdom van de dierlijke psyche

door Titus Rivas

Levende dieren spelen een belangrijke rol in de menselijke cultuur. Ze komen voor als personages in fabels, sprookjes, tekenfilms en strips. De vraag of ze binnen al die genres wel realistisch genoeg worden weergegeven speelt nauwelijks een rol. Sterker nog, als iemand voortdurend opmerkt: 'Wat een onzin, dat zou een echt dier nooit doen!', werkt dit niet alleen geïrriteerde reacties in de hand, maar ook twijfels aan de verbeeldingskracht van betrokkene. Om van de avonturen van de Gelaarsde Kat, Mickey Mouse of Bugs Bunny te kunnen genieten, is een dierpsychologische analyse nu eenmaal niet zo waardevol.

Daarnaast zijn er natuurlijk ook nog echte dieren. We beseffen gelukkig steeds meer dat die hun eigen innerlijke werkelijkheid kennen. Dankzij het werk van ethologen, psychologen en anderen weten we meer van de dierlijke ziel dan bijvoorbeeld vijftig jaar geleden. Het is van groot belang om onderscheid te maken tussen onze vooropgezette ideeën over dieren en hun psychische realiteit. Zo kunnen vooroordelen en mythen rechtgezet worden door nieuwe bevindingen. Echte dieren zijn nu eenmaal geen fabeldieren.

Mythen over dieren
Misvattingen over de dierlijke psychologie kunnen zich in allerlei vormen voordoen, zoals: - een overschatting van de intelligentie van een bepaald dier of diersoort. Een klassiek voorbeeld hiervan betreft de vermeende wiskundeknobbel van het paard Kluger Hans (ook wel bekend onder zijn Engelse naam Clever Hans) die begin twintigste eeuw allerlei ingewikkelde rekensommen zou kunnen maken. Hans moest de uitkomst van een som aangeven door met zijn hoef op de grond te stampen tot hij het juiste antwoord had bereikt. Hij slaagde hier boven verwachting in. Uiteindelijk bleek echter dat hij geen rekenmethode toepaste maar slechts lette op subtiele lichamelijke signalen van zijn onderzoeker Oskar Pfungst die steeds het correcte antwoord wist. Wanneer Hans het goede aantal had bereikt of vlak daarvoor, boog Pfungst onwillekeurig een beetje achterover zodat hij enigszins omhoog kwam.
- ophemeling van de aard van een diersoort. Bijvoorbeeld wanneer men dolfijnen afschildert als 'engelen van de zee', omdat ze erg intelligent, vriendelijk, behulpzaam en speels kunnen zijn. Terwijl dit allemaal wel klopt, kunnen deze zeezoogdieren soms ook agressief en gewelddadig uit de hoek komen. Net mensen dus en geen volmaakte engelen.
- demonisering van een diersoort. Denk aan de gruwelverhalen over bloeddorstige wolven die hele families uitmoorden. In werkelijkheid gaan wolven mensen zoveel mogelijk uit de weg, behalve in uiterste noodsituaties. Bovendien zijn wolven erg intelligent en sociaal en zeker als welp goed tembaar. Als dat niet zo was, waren er nooit zoveel hondenrassen ontstaan, want die stammen voor het grootste deel af van gedomesticeerde wolven. [Online toevoeging Volgens Hal Herzog stammen zelfs alle honden van wolven af. Hij noemt overigens ook een alternatieve theorie over de domesticatie van wolven volgens welke de voorouders van honden zich als het ware zelf zouden hebben aangepast aan de mens.]
- onderschatting van dieren. Zoals wanneer men stelt dat gewervelde dieren geen subjectieve ervaringen zoals pijn of gevoelens kennen, of dat ze niet kunnen nadenken, maar volledig instinctief reageren op hun omgeving, of dat ze een geheugen hebben dat ervaringen slechts enkele seconden lang kan vasthouden. Allemaal niet waar dus, maar het wordt nog steeds geloofd door nogal wat mensen.
In dit artikel wil ik aandacht besteden aan enkele voorbeelden van verrassende uitkomsten van onderzoek naar de psychologie van dieren, die aantonen dat zij over het algemeen worden onderschat.

Zelfherkenning
De Amerikaanse onderzoeker Gordon J. Gallup ontwikkelde in de jaren 70 een test voor zelfbewustzijn bij dieren. Dit betekent overigens niet dat dieren die zakken voor deze test geen enkel zelfbesef hebben, maar elk dier dat ervoor slaagt, is zich in ieder geval zeker bewust van zichzelf. We hebben het over Gallups spiegelproeven die in zijn oervorm werden uitgevoerd met chimpansees.
Gallup legde de gedragingen vast van apen die een tijdje apart in een kooi werden gezet om te zien wat voor gedrag ze uit zichzelf vertonen in zo'n situatie. Vervolgens werden de chimpansees onder narcose gebracht. Men markeerde de bovenkant van één van hun oren en één van hun wenkbrauwen met felrode smaakloze en geurloze verf. De chimpansees werden nadat ze weer bij waren gekomen nogmaals apart in een kooi geplaatst, waarin men inmiddels een spiegel had opgesteld. Overigens waren deze dieren nog nooit eerder met spiegels in aanraking gekomen.
Eerst reageerden de apen op hun spiegelbeeld alsof het om een ander dier ging. Ze gedroegen zich agressief tegenover de 'indringer' of probeerden er juist vriendschap mee te sluiten. Al snel kregen de meeste chimpansees door dat het om hun eigen spiegelbeeld ging. Ze zagen toen ook dat er verf op hun hoofd zat, raakten de gemarkeerde plekken aan en bekeken hun lichaam om te zien of er nog meer verfvlekken op voorkwamen. Ze gebruikten de spiegel bovendien om de binnenkant van hun eigen mond, hun achterwerk en de achterkant van hun benen te bekijken. Allemaal lichaamsdelen die ze normaal nooit kunnen zien. Doordat Gallup ook had onderzocht hoe chimpansees normaliter reageren in een situatie van afzondering, kon hij met zekerheid vaststellen dat het gedrag echt te maken had met deze specifieke setting met de spiegel.
Later voerde men ook spiegelproeven uit met andere mensapen. Bonobo's en orang-oetans blijken over het algemeen eveneens weldra door te krijgen dat ze met hun eigen spiegelbeeld te maken hebben en niet met een ander dier. Bij gorilla's trad een onverwacht, soort-specifiek verschijnsel op. Gorilla's staren in het wild zo min mogelijk naar elkaar, omdat dit een erg agressieve betekenis voor hen heeft. Denk bijvoorbeeld maar aan het incident met Bokito, de gorilla in een Nederlandse dierentuin die vriendelijke blikken van een bezoekster opvatte als schaamteloze provocaties. Om deze reden hebben gorilla's de neiging slechts kort in een spiegel te kijken wanneer ze denken dat het om een ander dier gaat. Ze komen er daarom niet achter dat ze geen soortgenoot maar hun eigen reflectie zien. Gorilla's die onder mensen zijn opgegroeid en daardoor gewend zijn geraakt aan niet-bedreigende blikken, waaronder Koko (bekend van onderzoek met gebarentaal), zijn inmiddels wel geslaagd voor de spiegelproef.
Sinds de jaren 70 zijn diverse varianten van de proef ook uittest bij andere zoogdiersoorten en vogels. Hiervoor hoeven de dieren niet per se onder verdoving te worden gebracht, mits ze maar niet merken dat ze ergens mee gemarkeerd worden. Naast verf kan men bijvoorbeeld ook viltstiften of stickertjes gebruiken.
Op grond van deze onderzoeken weten we dat in ieder geval dolfijnen, Aziatische olifanten, varkens, resusapen en eksters na enige tijd beseffen dat ze naar hun eigen weerspiegeling kijken. Er worden nog steeds spiegelproeven gedaan, dus de lijst van dieren die er voor slagen zou zeker nog verder uitgebreid kunnen worden.
Zoals bij elk controversieel wetenschap­pelijk onderzoek bestaan er ook op dit gebied sceptici. Zij kunnen proberen het aantal diersoorten dat voor de proef geslaagd is terug te brengen, bijvoorbeeld door kritiek te leveren op de gebruikte methoden of concrete onderzoekers verdacht te maken. Daarnaast trachten ze de implicaties van het slagen voor een spiegelproef te bagatelliseren.
Maar dieronderzoekers gaan er normaliter toch van uit dat leden van een flink aantal niet-menselijke diersoor­ten in staat zijn tot zelfherkenning en dus ook een vorm van zelfbewustzijn bezitten.
Eigenlijk is het bij voorbaat al onwaarschijnlijk dat dieren die wel enig denkvermogen vertonen maar zichzelf niet in een spiegel kunnen herkennen, zoals de meeste gewone apensoorten (monkeys) geen enkele vorm van zelfbesef bezitten. Het zou namelijk betekenen dat ze geen enkel conceptueel onderscheid kunnen maken tussen zichzelf en hun omgeving. Het ligt meer voor de hand dat het zelfconcept van een dier meer of minder complex kan zijn. Maar hoe dan ook, het heeft geen zin nog langer te twijfelen aan zelfbesef bij soorten die voor dergelijke spiegelproeven slagen.
Aangezien niet alle dieren primair visueel ingesteld zijn, bedacht etholoog Marc Bekoff een zelfherkenningsproef met behulp van geuren. Hij voerde deze proef uit bij zijn eigen hond Jethro. Vijf winters lang noteerde Bekoff als het gesneeuwd had op welke plekken Jethro buiten plaste. Na een wandeling liep de etholoog zonder zijn hond terug naar de bewuste plekken, schepte de gelige sneeuw op en legde het een eindje verder op dezelfde weg weer neer. Vervolgens observeerde hij of Jethro minder aandacht besteedde aan zijn eigen plas dan aan de plas van andere honden. Hij noteerde het aantal seconden dat zijn hond bij de verschillende plekken bleef snuffelen. Hieruit bleek inderdaad dat Jethro consequent minder lang stil bleef staan bij zijn eigen plas. Dit fenomeen van het herkennen van de eigen geur zou volgens Bekoff moeten gelden als een vorm van zelfherkenning.

Genegenheid
Gevoelens van liefde of vriendschap lijken net als zelfbewustzijn een typisch menselijk fenomeen, maar er is voldoende reden om aan te nemen dat ook dieren zulke gevoelens kunnen ervaren. Etholoog Konrad Lorenz wijst in dit verband bijvoorbeeld op het gedrag van een ganzenpaar: 'Het is werkelijk ontroerend om te zien  hoeveel genegenheid deze twee wilde schepselen tegenover elkaar tentoonspreiden. Elke lekkernij die het mannetje vindt, geeft hij aan zijn bruid en zij neemt het aan met de klagelijk bedelende gebaren en tonen die buiten dit verband typisch zijn voor babyvogels.'
Ieder van ons is waarschijnlijk wel eens in aanraking gekomen met uitingen van genegenheid bij katten of honden, zoals kopjes geven, likken en uitgelaten spelgedrag waarbij de mens wordt uitgedaagd. Hoewel sceptische onderzoekers dit kunnen afdoen als geestloze mechanische gedragingen, weten mensen met huisdieren wel beter.
Als twee mannelijke chimpansees vriendschap sluiten, kunnen ze vooral een goede positie in de groep op het oog hebben, zodat je hun vriendschap zou kunnen vergelijken met een politieke coalitie. Maar sommige chimpansees kunnen volgens primatoloog Frans de Waal ook los van zulke politieke overwegingen met elkaar bevriend zijn. Daarbij vlooien ze elkaar bijvoorbeeld regelmatig, gaan samen op jacht, delen voedsel met elkaar en beschermen elkaar tegen gevaren.
Eerder genoemde etholoog Marc Bekoff denkt dat veel diersoorten er vrienden op nahouden. Hij noemt allerlei aanwijzingen voor dierenvriendschap, zoals dat dieren dicht bij elkaar slapen, elkaar groeten (zonder dat het om een soort verplichting gaat), voedsel met elkaar delen, elkaars vacht verzorgen en regelmatig met elkaar spelen.
Frans de Waal noemt loyaliteit als een belangrijk kenmerk van vriendschap tussen dieren. Hij noemt het voorbeeld van twee vrouwtjeschimpansees die meer dan 30 jaar met elkaar bevriend bleven. De vrouwtjes vlooiden elkaar vaak en hielpen elkaar bij ruzies met soortgenoten.
Ook dolfijnen kunnen sterke banden met elkaar vormen en jarenlang met elkaar optrekken. Jeffrey Moussaieff Masson vermeldt een ontroerende casus van een gezin van zes wolven, twee ouders en vier jongen: 'De wolven huilden. Eén van de jongen zat vast in een val in een kegelvormige steenhoop boven een plaats waar voedsel was verstopt. De andere wolven hadden in hun pogingen het jong te bevrijden al veel van de grote stenen omvergegooid en de bevroren aarde weggekrabd rond de steen waaraan de val was bevestigd.' Masson merkt in dit verband op: 'Betogen dat dit niet met menselijke liefde vergeleken kan worden, zoals veel theoretici doen, is een klassiek voorbeeld van wat Roger Fouts [een bekende primatoloog] de rubberen liniaal noemt, waarbij de maatstaven veranderen al naar gelang het om menselijk of niet-menselijk gedrag gaat.'

Werktuiggebruik
Een volgend voorbeeld van gedrag waarvan geleerden vroeger dachten dat het was voorbehouden aan mensen is de intelligente omgang met fysieke hulpmiddelen oftewel 'werktuigen'. Men moet dit overigens niet verwarren met instinctief werktuiggebruik, dat voorgeprogrammeerd overkomt en optreedt zonder dat het dier zelf door lijkt te hebben waar het mee bezig is.
Een team onder leiding van biologe Julia Finn uit Melbourne heeft waargenomen hoe octopussen van de soort Amphioctopus marginatus gebruik maken van kokosnoten om zichzelf mee te beschutten. Eerst graven deze dieren twee halve schalen van een leeggegeten kokosnoot op. Vervolgens nemen ze die schalen met zich mee om ze te kunnen gebruiken als een soort beschermend huisje. Deze gedragingen wijken overigens sterk af van het instinctieve gedrag van een heremietkreeft die constant in een schelp leeft. De kokosnootschalen hebben namelijk slechts onder bepaalde omstandigheden nut voor een inktvis, namelijk wanneer het dier beschutting nodig heeft. Tot die tijd belemmert het dragen van de schalen de octopus zelfs in zijn voortbeweging. Het dier moet als het ware 'op stelten' gaan lopen, met zijn tentakels over de onderste schaal heen. Daarom neemt men aan dat de inktvis al van tevoren begrijpt waar het de schalen in de toekomst voor kan gebruiken. Er is dus geen sprake van een aangeboren instinctief gedragspatroon maar van doelgerichte planning. Overigens is dit minder verrassend dan men zou denken, omdat inktvissen algemeen gelden als de slimste klasse onder de weekdieren.
Intelligent werktuiggebruik komt ook bij veel vogels voor, zoals kraaiachtigen, papegaaien, meeuwen en diverse zangvogels. Wipsnavelkraaien op Nieuw-Caledonië maken in het wild bijvoorbeeld gebruik van stokjes om dikke rupsen en maden uit knoestgaten of onder de schors van bomen te halen. Ze porren tegen het lijf van de prooidieren aan die zich daarbij kunnen vastbijten in de stokjes. De vogels benutten naast stokjes of twijgen ook delen van pandanusbladeren, uitgevallen kraaienveren, bladstelen en zelfs stukjes karton. Ze nemen hun gereedschap vaak mee naar een andere plek en bewaren het onder hun poten als ze aan het eten zijn om het later nog een keer te kunnen gebruiken.
Uit recent onderzoek aan de Universiteit van Oxford blijkt overigens dat kraaien werktuigen niet alleen gebruiken om aan voedsel te komen, maar ook om er hun omgeving mee te onderzoeken. Dingen die ze nog niet kennen, raken ze eerst met een stokje aan en daarna eventueel pas met hun bek.

Kraaien maken hun instrumenten trouwens zelf. Ze breken een soort haakje van een grotere twijg af en nemen het vervolgens mee naar een boom, waar ze het met hun snavels verder bewerken. Bladinstrumenten worden door kraaien van de gekartelde randen van pandanusbladeren afgebeten, zodat een werktuig ontstaat met een tapse, puntige vorm.
In Japanse steden komen kraaien voor die iets hebben bedacht wat zo mogelijk nog spectaculairder is. Ze laten opzettelijk noten vallen op een zebrapad met stoplichten ervoor en wachten dan tot auto's er overheen rijden. Zodra de auto's stoppen voor het rode licht, pikken de kraaien de gekraakte noten op van het zebrapad. Ook zeemeeuwen hebben kennelijk een verband ontdekt tussen het open krijgen van iets en motorvoertuigen. Ze gooien levende, dichte oesters op het wegdek zodat ze geopend worden door passerende auto's. Op sommige plekken in de buurt van water gooien meeuwen zoveel oesters naar beneden dat dit het verkeer bemoeilijkt.
Bij vrouwtjesdolfijnen in de Shark Bay aan de kust van West-Australië heeft men gezien dat ze op zoek kunnen gaan naar een kolonie sponzen om daar vervolgens een kegelvormige spons uit te selecteren. Ze zwemmen met hun snuit de uitgekozen spons in zodat ze een soort neusbeschermer om hun snuit krijgen. Dit is nuttig voor dolfijnen die voedsel zoeken in het bodembezinksel van de oceaan. Ze kunnen daarbij namelijk energiek graven en zich tot hun rugvin de bodem in werken, op zoek naar kleine kreeftachtigen en vissen die daar wonen.
Van olifanten weten we onder meer dat ze in het wild kuilen graven op zoek naar drinkwater. Als ze water gevonden hebben, scheuren ze boomschors van een boom en kauwen daarop tot het de vorm van een bal heeft gekregen. Die bal stoppen ze vervolgens in het gat en daar gooien ze dan weer zand overheen om te voorkomen dat het water verdampt. Later zoeken de olifanten die plaats weer op om er te drinken.
Honden en katten kunnen leren om een handdoek naar zich toe te trekken, waarop iets geplaatst is waar ze hun zinnen op hebben gezet, maar niet rechtstreeks bij kunnen komen.
Ook zijn er leuke verhalen bekend van huisdieren die zelfstandig doelbewust meerijden met bussen, treinen of trams.
Kapucijnapen in Brazilië gebruiken stenen om noten en zaden te kraken. Ze nemen het eten en de stenen mee naar speciale vlakke rotsgronden die als aambeeld dienst doen. Die plekken worden zo vaak gebruikt dat er een soort ondiepe 'kommen' in het oppervlak zijn gesleten. Sommige apen gaan op hun achterpoten staan en tillen een grote, zware steen tot schouderhoogte om hem vervolgens op de noot te laten vallen. Andere apen zitten of staan met de steen in beide handen en slaan er herhaaldelijk mee op de noot. Kapucijnapen gebruiken stenen eveneens om er wortels mee uit te graven. Verder lijken ze enigszins op kraaien, omdat ook zij door middel van stokken insecten en larven uit rotsspleten trachten te peuteren.
De wilde vrouwtjesgorilla Leah liep een keer een diepe poel in waarin het water tot aan haar middel reikte. Ze brak een lange tak af die boven haar hoofd hing. Vervolgens waadde ze 10 meter de poel in en peilde daarbij steeds de diepte met haar geïmproviseerde wandelstok.
Een andere gorilla, Efi, pakte ooit de stomp van een struik om hem als zitplaats te gebruiken, terwijl ze met een lange stok kruiden opgroef.
Orang-oetans op het Indonesische eiland Sumatra maken gebruik van een stok om de harde buitenkant van de neesiavrucht, een tropische vrucht rijk aan vetten en eiwitten, open te breken. Ze benutten stokken ook om te peilen hoe diep het water is waar ze doorheen willen en om bij honing of insecten in boomholten te kunnen komen.
Chimpansees zijn als werktuiggebruikers onder meer beroemd geworden vanwege een experiment van Wolfgang Köhler. Hierbij moesten ze proberen een banaan te bemachtigen die hoog boven hun hoofd was opgehangen. Ze konden er niet bij komen door simpelweg omhoog te springen. De chimpansees dachten duidelijk na over deze situatie en maakten uiteindelijk met succes gebruik van de stokken en kratten die in het verblijf voorhanden waren. Dit experiment wordt algemeen beschouwd als een bewijs voor de denkvermogens van deze mensapen.
Ook in het wild blinken chimpansees uit in het gebruik van werktuigen. Er zijn al ruim 35 soorten hulpmiddelen van chimpansees geïdentificeerd. Net als kapucijnapen gebruiken ze bijvoorbeeld stenen om harde oliepalmnoten mee te kraken. Ze leggen met dat doel een noot op een platte steen en slaan er dan met een andere platte steen bovenop.
Ethologe Jane Goodall nam waar hoe chimpansees in Afrika takken en twijgen bewerkten door de bladeren eraf te strippen om met het eindresultaat vervolgens in termietenheuvels te porren. De termieten vielen de stok aan door zich er met hun kaken in vast te bijten (dus net als bij kraaien). Zodra dit gebeurde, haalden de chimpansees de stok er met een zwiep uit en trokken hem door hun mond.
Chimpansees in Guinee hebben een techniek bedacht om de kroon van een oliepalm te bewerken zodat ze bij het merg daarin kunnen komen. Ze wrikken de bovenste takken van een oliepalm met handen en voeten uit elkaar. Ze plukken vervolgens een palmblad en gebruiken het als stamper om het merg in het midden van de kroon fijn te stampen en zacht te maken. Ten slotte scheppen ze het gestampte merg met hun handen op.
Dit waren nog slechts de opmerkelijkste vormen van werktuiggebruik bij dieren.

Rechtvaardigheid
Met name leden van sociale diersoorten kunnen een gevoel van rechtvaardigheid bezitten. Dit is bijvoorbeeld vastgesteld bij kapucijnapen en honden.
Bij een experiment van Sarah Brosnan, een leerlinge van Frans de Waal, werden twee kapucijnapen naast elkaar in een hok gezet. De apen kregen ieder een willekeurig voorwerp in handen en moesten dat door het hek teruggeven aan een menselijke experimentator. Telkens als ze een object teruggaven, werden ze daarvoor beloond. Ze konden daarbij goed zien wat iedere aap afzonderlijk kreeg. Zolang de apen allebei hetzelfde kregen, bleven ze allebei gemotiveerd. Ze vinden komkommer op zich wel goed te eten, maar een druif vinden ze toch nog een stuk lekkerder.
Wanneer ze allebei een schijfje komkommer als beloning kregen, bleken de apen bereid om vijfentwintig keer dezelfde handeling te herhalen. Maar zodra één van de apen een druif in plaats van een schijfje komkommer kreeg, vertoonde de achtergestelde partij opeens heel ander gedrag. De eerste twee keer dat dit gebeurde gooide de kapucijnaap zijn schijfje komkommer vol frustratie door de kooi en de derde keer keerde hij de experimentator zelfs demonstratief de rug toe.
Bij een experiment van Friederike Range aan de universiteit in Wenen moesten 43 goed getrainde honden verschillende malen op commando een pootje geven aan hun baasjes. De dieren gehoorzaamden vrijwel altijd, ook als ze geen beloning kregen. Het gedrag van de honden veranderde echter drastisch toen ze zagen dat andere honden wel een beloning kregen voor het trucje, terwijl ze zelf niets ontvingen. Zulke honden gaven nog maar in 13 van de 30 gevallen een pootje en maakten een gestreste indruk.
Volgens Range is het duidelijk dat honden zich onprettig voelen in situaties waarin ze oneerlijk worden behandeld. Ze schrijft: 'Dit experiment zou ook kunnen verklaren waarom sommige honden jaloers reageren als hun baasjes een kind krijgen.'

Esthetische en artistieke vermogens
Van gewervelde dieren met een goed ontwikkeld gezichtsvermogen of gehoor kun je bij voorbaat verwachten dat ze een soort esthetisch gevoel hebben. In die zin dat ze bepaalde vormen, kleuren, patronen of tonen prettiger en in die zin mooier zullen vinden dan andere.
Er zijn aanwijzingen dat dieren in gevangenschap, uiteenlopend van ratten en honden tot makaken en mensapen, beter gedijen in een omgeving waarin muziek wordt gedraaid dan in een omgeving waarin alleen betekenisloos lawaai te horen is. Duiven vertonen zelfs een uitgesproken voorkeur voor Bach, als men hen verschillende soorten klassieke muziek laat horen. Spreeuwen laten onder vergelijkbare omstandigheden merken dat ze klassieke muziek boven popmuziek prefereren. Sommige diersoorten brengen zelf een soort muziek voort, zoals zangvogels en walvissen en ze tonen daarbij ook gevoel voor de muzikale kwaliteit ervan.
Een aantal dieren heeft overigens geleerd muziek te maken onder leiding van menselijke leraren. Zo hebben Richard Lair en componist David Soldier een olifantenorkest opgericht met onder meer gigantische drumstellen, gongs en xylofoons. De olifanten blijken een sterk ritmegevoel te hebben en sommige van hen, zoals sterdrummer Pratidah, hebben zelfs de neiging om te improviseren. Pratidah vertoonde spontaan, zonder instructie een soort swing-ritme. Er zijn inmiddels CD's van dit orkest uitgekomen, Thai Elephant Orchesta en Elephonic Rhapsodies.
Een ander dier dat enthousiast reageert op muziek en er actief aan deelneemt is de beroemde bonobo Kanzi, bekend van experimenten rond begrip van symbolentaal.
Wat beeldende kunst betreft bestaan er eveneens projecten met olifanten en mensapen. Olifanten kunnen leren alledaagse voorwerpen zoals bloemen herkenbaar te schilderen. Als ze vrijgelaten worden in hun creativiteit, produceren ze echter vooral een soort abstracte kunstwerken. Critici vergelijken deze met het werk van abstracte expressionisten.
Chimpansees hebben niet allemaal evenveel interesse in schilderen, maar sommige vragen uit zichzelf om schildersspullen. Ook deze dieren maken zowel figuratieve - bijvoorbeeld een weergave van een vogel of boom - als abstracte schilderijen.

Abstract denken
De rede of het vermogen abstract te denken wordt van oudsher uitsluitend toegeschreven aan mensen, en in het westen tot voor kort zelfs vaak alleen aan volwassen mannen. Het is dus behoorlijk opmerkelijk als ook sommige diersoorten blijk geven van abstracte denkvermogens. De beroemde grijze roodstaartpapegaai Alex, was bijvoorbeeld in staat de concepten 'hetzelfde' en 'verschillend' correct toe te passen op de kleuren, vormen en grondstof van dingen. Hij leerde eerst de Engelse woorden color (kleur), shape (vorm) en mah-mah (voor matter, dat wil zeggen stof) uit te spreken. Vervolgens bleek hij correct te kunnen antwoorden op de vragen 'Waarin komen deze voorwerpen overeen?' en 'Waarin verschillen deze voorwerpen?' Als Alex bijvoorbeeld een houten rode en blauwe driehoek te zien kreeg, en men hem de vraag stelde: 'Wat is hier verschillend aan?', antwoordde hij: 'Color' (kleur). En als Alex een houten rode driehoek en een groene driehoek van runderhuid te zien kreeg en men hem vroeg 'Waarin komen deze dingen overeen?', zei hij: 'Shape' (vorm). De vragen werden in een volkomen willekeurige volgorde gesteld. Alex gaf op zo'n 85% van de vragen het goede antwoord.
Een andere vorm van een abstract onderscheid is het onderscheid tussen 'onder' en 'boven' dat gemaakt kan worden door onder andere duiven, chimpansees, bavianen en kapucijnapen. Onderzoek met honingbijen doet vermoeden dat zelfs deze insecten dit onderscheid begrijpen, los van andere kenmerken. Bijen kunnen bijvoorbeeld ook afbeeldingen classificeren in categorieën zoals verschillende soorten bloemen, plantstengels en landschappen op basis van waarneembare kenmerken van de afbeeldingen.
Nog een voorbeeld van abstract denken is het zogeheten 'analoge redeneren'. Hierbij probeert men een bepaald vraagstuk op te lossen door een vergelijking te maken met een 'analoge' situatie (een situatie die in belangrijke opzichten overeenkomt met de huidige) en daaraan conclusies te verbinden. Het gaat in feite om verbanden tussen verbanden, bijvoorbeeld: a staat tot b zoals c staat tot d.
Onderzoek wijst uit dat in ieder geval bavianen, resusapen en mensapen in staat zijn tot analoog redeneren. Chimpansees leggen overigens ook spontaan dergelijke analoge verbanden zonder daar eerst een training voor nodig te hebben.

Dieren als geestelijke wezens
In dit artikel heb ik me uiteraard beperkt tot enkele gebieden waarop dieren van oudsher onderschat zijn. Andere gebieden zijn bijvoorbeeld het besef van eenvoudige getallen, mededogen en spel.
Ook op parapsychologisch terrein zie je dat dieren worden onderschat terwijl er mijns inziens bijvoorbeeld doorslaggevend bewijsmateriaal voor telepathie bij dieren is verzameld door Rupert Sheldrake en Aimée Morgana. Ook blijken dieren geestverschijningen vaak eerder op te merken dan mensen en zijn er casussen die wijzen op een geestelijk voortbestaan en zelfs reïncarnatie van individuele dieren.

We zitten helaas met een hardnekkige westerse erfenis van een systematische onderschatting van de dierlijke psyche. Hier zijn diverse bronnen voor aan te wijzen, zoals [het ontologische] materialisme en de eenzijdig mensgerichte theologie van de meeste christelijke stromingen. Binnen de ethologie en dierpsychologie hanteert men bovendien de zogeheten Morgan's Canon. Volgens dit principe van de 19-eeuwse Britse psycholoog C. Lloyd Morgan mag men dieren pas een hoger geestelijk vermogen toeschrijven als hun gedrag niet door simpelere vermogens verklaard kan worden. Het principe is uiteraard bedoeld om al te wilde speculatie en overschatting van dieren te voorkomen. Een dogmatische toepassing ervan kan echter tot gevolg hebben dat men zelfs mensapen geen hoogontwikkelde vermogens meer toeschrijft, laat staan andere gewervelde dieren, om nog te zwijgen van hogere weekdieren.
Bovendien gaat Morgan's Canon ook nog wel eens gepaard met een overdreven scepsis ten aanzien van ethologische observaties van spontane gedragingen en met een sciëntalistische afwijzing van alles wat men niet keihard experimenteel kan aantonen.
Laten we hopen dat onderzoekers zichzelf steeds meer bevrijden van hun tunnelvisie en met een kritische maar open geest meer oog krijgen voor de rijkdom van de dierlijke psyche.

Literatuur
- Bekoff, M (2008). Het emotionele leven bij dieren. Deventer: Ankh-Hermes.
- Boysen, S. (2009). De slimste dieren van de wereld. Utrecht: Tirion.
- Fitzpatrick, S. (2008). Doing Away with Morgan's Canon. Mind & Language, 23, 2, 224-246.
- Goodall, J. (2000). Hoop voor de toekomst. Rijswijk: Elmar.
- Herzog, H. (2010). We aaien ze, we haten ze, we eten. Ten Have.
- Masson, J. M. (2002). Wanneer olifanten huilen. Amsterdam: Vassallucci.
- Rivas, T. (1997) Hebben dieren een bewustzijn? Psychologiejuli/augustus, 22-25.
- Rivas, T. (1999). A question of parsimony: Animals and PSI. The Paranormal Review, 9, 9-10.
- Rivas, T. (2000). Bestaat er een dierlijke ziel? Gezond Idee!, 46, 12-13.
- Rivas, T. (2005). Dieren die weet hebben van zichzelf. Vega!, 64, 20-21.
- Rivas, T. (2008). Lief dier! Genegenheid in de dierenwereld. Vega!, 77, 22-24.
- Rivas, T. (2011). Onrechtvaardig diergebruik (derde druk). Lulu.com.
- Ruigrok, B. (2009). Musical Minds. Paper voor Werkgroep Taal en Cognitie.
- Savage-Rumbaugh, S. (1996). Kanzi: The Ape at the Brink of the Human Mind . John Wiley & Sons.
- Sheldrake, R.(1999). Honden weten wanneer hun baas thuiskomt: Een onderzoek naar de mysterieuze vermogens van dieren. Kosmos-Z&K.
- Sheridan, K. (2004). Animals and the Afterlife: True Stories of Our Best Friends' Journey Beyond Death . Escondido: EnLighthouse Publishing.
- Shettleworth, S.J. (2010). Cognition, Evolution, And Behavior . Oxford: Oxford University Press.
- Waal, F. de (2010). Chimpanseepolitiek: macht en seks onder mensapen . Uitgeverij Contact.

Dit artikel werd gepubliceerd in Prana , juni/juli 2011, nr. 185 , blz. 10-18.

Contact: titusrivas@hotmail.com