Titel

Bijna-doodervaringen bij twee jonge kinderen met bevestigde ESP

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 22 September, 2011)

Samenvatting

De auteurs staan stil bij twee casussen van kleuters die een bijna-doodervaring beleefden en daarbij correcte buitenzintuiglijke waarnemingen deden.


Tekst


Bijna-doodervaringen bij twee jonge kinderen met door derden bevestigde buitenzintuiglijke waarnemingen

door Titus Rivas, Anny Dirven en Inge Manussen

Samenvatting
De auteurs staan stil bij twee casussen van kleuters die een bijna-doodervaring beleefden en daarbij correcte buitenzintuiglijke waarnemingen deden. Zulke casussen zijn van groot belang omdat jonge kinderen niet gemotiveerd zullen zijn om zichzelf via helderziendheid gerust te stellen dat ze nog bij bewustzijn waren tijdens hun BDE. Ze wijzen dus eenduidig op bewustzijn tijdens een hartstilstand met vlak EEG.

Inleiding
Bijna-doodervaringen van 'jonge kinderen', opgevat als kinderen tot zes jaar (baby's, peuters en kleuters) zijn in minstens twee opzichten van groot belang: (a) Van jonge kinderen mag je niet verwachten dat zij veel gelezen of gezien zullen hebben over bijna-doodervaringen. Hun ervaringen zijn in dit opzicht even 'puur' en authentiek als de preëxistentieherinneringen en reïncarnatieherinneringen van sommige leeftijdgenoten. Het is dus zeer opmerkelijk als een jong kind een klassieke BDE krijgt, aangezien die niet het gevolg kan zijn van normale voorkennis. Dr. Sam Parnia citeert wat dit betreft bijvoorbeeld de volgende brief van een oma:
“John zijn hart was ermee opgehouden... Het veroorzaakte heel wat beroering... Ze drukten op zijn borstkas terwijl hij er levenloos en blauw uitzag... Ze legden hem in een ambulance en brachten hem naar het ziekenhuis...
[Nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen] zei hij op een dag tijdens het spelen: 'Oma, toen ik dood was, zag ik een dame.' Hij was nog geen drie jaar oud. Ik vroeg aan mijn dochter of iemand iets tegen John had gezegd over dat hij was gestorven, maar zij zei: 'Nee, absoluut niet.' Maar in de loop van de daaropvolgende paar maanden sprak hij steeds weer over zijn ervaring. Het gebeurde altijd tijdens het spelen en in de taal van een kind.
Hij zei: 'Toen ik in de auto van de dokter lag ging de riem los en ik keek van boven naar beneden.' Hij zei ook: 'Als je doodgaat is het niet het einde... Een dame kwam me halen... Er waren ook allemaal andere mensen, die nieuwe kleren kregen, maar ik niet, want ik was niet echt dood. Ik ging terugkomen.'”
Parnia voegt hieraan toe dat John keer op keer hetzelfde plaatje tekende dat complexer werd naarmate hij ouder werd. Je ziet hem hierbij op de grond of op een tafel of bed liggen met daarboven een soort ballon. Toen hem werd gevraagd wat de ballon was, zei hij: “Als je doodgaat zie je een sterke lamp.. en zijn verbonden door een touw [sic].”
(b) Ook mag je van jonge kinderen niet verwachten dat correcte indrukken die zij tijdens een BDE opdoen gebaseerd zullen zijn op een 'defensiemechanisme'. Dit moeten we even uitleggen: we bedoelen dat jonge kinderen (baby's, peuters en kleuters) over het algemeen nog geen helder concept van de dood hebben gevormd, althans geen concept dat overeenkomt met 'normale' westerse noties. Sommige jonge kinderen geloven bijvoorbeeld spontaan in een vorm van reïncarnatie en andere denken dat ouderen aan het eind van hun leven fysiek in baby's veranderen of dat dode mensen letterlijk liggen te slapen en ooit weer wakker zullen worden. Sterven roept geen sterke angst bij hen op omdat ze zouden denken dat de dood het absolute einde vormt. Daarin verschillen ze van oudere westerse kinderen, jongeren en volwassenen die doorgaans goed bekend zijn met de materialistische opvatting dat het met de dood van het brein ook afgelopen is met het persoonlijke bewustzijn. Bij die andere groepen zou je, mits de dood op korte termijn verwacht werd, in theorie nog kunnen veronderstellen dat ze zichzelf onbewust 'voor de gek houden', ook als ze de materialistische opvatting van de dood zelf niet delen. Volgens een nogal vérgezochte parapsychologische hypothese zouden BDE-ers via buitenzintuiglijke waarneming (helderziendheid) achteraf informatie kunnen vergaren over het moment waarop ze geen bewustzijn hadden (Rivas, 2010; Rivas & Dirven, 2010). Ze zouden die informatie onbewust kunnen verwerken in een droomachtige BDE op een moment dat hun brein weer voldoende doorbloed zou zijn. Zo zouden ze zichzelf wijsmaken dat ze wel degelijk een vorm van bewustzijn bezaten tijdens hun klinische dood, zodat het aannemelijk zou worden dat ze ook na hun definitieve overlijden nog bij bewustzijn kunnen zijn.
Het punt is dat deze hypothese niet van toepassing kan zijn op jonge kinderen die geen heldere notie hebben van een verband tussen hersenactiviteit en bewustzijn. Zulke patiënten (1) zijn niet bang dat hun bewustzijn definitief zal verdwijnen als hun brein ermee ophoudt. Daarom zullen ze ook geen sterk motief hebben om zichzelf wat dit betreft met terugwerkende kracht gerust te stellen door middel van helderziende informatie over de omstandigheden van hun klinische dood. Correcte waarnemingen tijdens een hartstilstand bij jonge kinderen kunnen dus niet afgedaan worden als niet meer dan het gevolg van een onbewust defensiemechanisme.
In het kader van ons uitgebreide literatuuronderzoek voor Merkawah en Athanasia hebben we een tweetal casussen gevonden van correcte buitenzintuiglijke waarnemingen tijdens een BDE bij jonge kinderen die expliciet bevestigd werden door iemand anders. Hieronder een beknopte beschrijving.

(1) De BDE van de drieënhalfjarige Andrew
Sam Parnia maakt melding van de bijna-doodervaring van de drieënhalf-jarige Engelse jongen Andrew die open hartchirurgie moest ondergaan. Hierbij is sprake van bevestiging van de ervaringen van de jongen door zijn moeder. Ze schrijft Parnia het volgende:
“Ongeveer twee weken na de operatie begon hij vragen te stellen over wanneer hij weer naar die zonnige plek mocht met al die bloemen en dieren. Ik zei: 'Over een paar dagen gaan we naar het park, als je je beter voelt.' 'Nee,' zei hij, 'ik bedoel niet het park, ik bedoel de zonnige plek waar ik met de dame naartoe ging.' Ik vroeg hem: 'Welke dame?' Hij zei: 'Die dame die zweeft.' Ik zei hem dat ik niet wist wat hij bedoelde en dat ik moest zijn vergeten waar die zonnige plek was, en toen zei hij: 'Daar ben ik niet met jou geweest, die dame kwam en nam me mee. Ze hield mijn hand vast en we zweefden omhoog... Jij was buiten toen ze mijn hart goedmaakten... Het was goed, de dame zorgde voor me, de dame houdt van me, ik was niet bang, het was fijn. Alles was helder en gekleurd [maar] ik wilde terugkomen om jou te zien.' Ik vroeg hem: 'Sliep je toen je terugkwam, of was je wakker of droomde je?' Hij zei: 'Ik was wakker, maar ik was bovenaan bij het plafond en toen ik naar beneden keek lag ik in een bed met mijn armen naast me en dokters deden iets aan mijn borst. Alles was heel licht en ik zweefde terug naar beneden...'
Ongeveer een jaar na zijn operatie keken we naar Children's Hospital en er was een kind dat een hartoperatie onderging. Andrew raakte echt opgewonden en zei: 'Ik had die machine' (een by-pass machine). Ik zei: 'Dat denk ik niet.' Hij zei: 'Ja hoor, echt.' 'Maar', zei ik, je sliep toen je geopereerd werd, dus je kon geen machines zien.' Hij zei: 'Ik weet dat ik sliep, maar ik kon ze zien als ik naar beneden keek.' Ik zei: 'Als je sliep, hoe kon je dan naar beneden kijken?' Hij zei: 'Dat vertel ik je toch? Toen ik met die dame omhoog zweefde...'
[Op een dag] liet ik hem een foto van mijn moeder zien (ze was overleden) toen zij mijn huidige leeftijd had en hij zei: 'Dat is ze. Dat is die dame.'”

(2) De BDE van de tweeënhalfjarige Durdana Khan
Deze BDE hebben we eerder vermeld in ons artikel over communicatie met onbekenden tijdens een bijna-doodervaring.
Durdana Khan is de jongste dochter van A.G. Khan, legerarts op een Pakistaanse legerbasis in Kasjmir aan de voet van de Himalaya. Ze kreeg in 1968, toen ze tweeënhalf was, klachten die wezen op een virale encefalitis. Zo was ze aan een kant van haar lichaam verlamd, had ze voortdurend pijn en was ze met tussenpozen blind.
Op een dag werd Dr. Khan uit zijn spreekuur geroepen omdat zijn dochter vermoedelijk gestorven was en hij stelde vast dat dit inderdaad het geval leek. Zijn vrouw legde Durdana op het bed van haar man en Khan begon haar te reanimeren. Hij fluisterde: ”Kom terug, mijn kind, kom terug.” Durdana kwam na ongeveer een kwartier bij. Als een laatste redmiddel had Khan gepoogd een paar druppeltjes van een stimulerend middel in Durdana's mond te laten lopen, maar zij gleden langs haar kin naar beneden. Tot verbazing van haar ouders opende Durdana desondanks plotseling haar ogen en zei dat het medicijn bitter smaakte. Een paar dagen later zei ze dat ze haar opa had ontmoet en dat ze haar papa had horen roepen:”Kom terug, mijn kind, kom terug.” Haar opa zei, toen ze terug wilde, dat ze dat aan God moesten vragen. Toen God aan haar vroeg of ze echt terug wilde, bevestigde ze dit. Ze vertelde dat ze toen helemaal van de sterren naar beneden was gegaan, naar papa’s bed. Dr. Khan meende dat Durdana “niet in een toestand verkeerde dat ze kon weten waar ze was” en haar zusjes en zij sliepen nooit in het bed van hun vader.
Stukje bij beetje kwam men erachter dat Durdana in een tuin tussen de sterren was geweest waar appels, druiven en granaatappels groeiden. Er waren vier beekjes in de tuin - wit, bruin, blauw en groen. Er waren ook mensen: haar grootvader, diens moeder en een andere dame die op Durdana's moeder leek. “Opa zei dat hij blij was om mij te zien en zijn moeder nam mij op schoot.”
De symptomen van Durdana’s ziekte bleken uiteindelijk veroorzaakt te worden door een hersentumor. Zij werd in Karachi geopereerd. Tijdens haar herstel ging ze met haar moeder op familiebezoek. Bij een familielid thuis vloog Durdana naar een tafeltje waarop een foto stond. Ze wees naar de foto en zei: “Dat is de moeder van opa. Ik heb haar in de sterren ontmoet. Ze nam me op schoot en gaf me een kus.” De foto was van dr. Khan’s grootmoeder, die lang voor Durdana’s geboorte overleden was. Volgens dr. Khan zijn er maar twee foto’s van zijn grootmoeder en die behoren allebei toe aan het familielid bij wie Durdana destijds voor het eerst op bezoek was. Zij kon die foto daarom onmogelijk eerder gezien hebben.
Later, begin jaren tachtig, maakte Durdana tekeningen van wat ze gezien had tijdens de BDE. Hiermee haalde ze zelfs een tv-programma van de BBC.
De casus heeft nog een opmerkelijk staartje: Kort na de BBC-uitzending ontving de familie een telefoontje van ene Rachel Goldsmith. Goldsmith beweerde dezelfde ervaring met de dood te hebben gehad, terwijl zij in een Duits concentratiekamp zat. Ook zij was in een tuin met vier stromen geweest. Ze beweerde zelfs op de plek te zijn geweest die was afgebeeld in een van die tekeningen van Durdana. Toen ze Durdana uiteindelijk ontmoette, kon Rachel Goldsmith naar verluid zelfs details beschrijven die Durdana zich kon herinneren, maar die zij in de tekening had weggelaten.

Commentaar
Het bewijsmateriaal voor bevestigde correcte buitenzintuiglijke waarnemingen tijdens BDE's van jonge kinderen is beperkt. Dit zou onder meer kunnen komen omdat onderzoekers ten onrechte de neiging kunnen hebben de waarden van uitspraken van dergelijke BDE-ers te onderschatten. Ook zou kunnen meespelen dat men het gegeven dat een kind een BDE heeft gehad al zo opmerkelijk vindt dat men nauwelijks aandacht besteedt aan de exacte details.
Zo vermeldt dr. Melvin Morse de interessante BDE van Mark, een jongen die toen hij slechts negen maanden oud was een hartstilstand doormaakte. Mark vertelde rond zijn derde wat hij tijdens de bijna-doodervaring had beleefd. De jongen nam onder meer waar hoe zijn opa en oma elkaar vasthielden en huilden omdat ze dachten dat hij dood zou zijn. Helaas heeft Morse verzuimd te vermelden of dit gegeven door betrokkenen bevestigd werd of niet.
Desalniettemin bevestigen de twee casussen die we in dit artikel besproken hebben dat bijna-doodervaringen echt gepaard kunnen gaan met buitenzintuiglijke waarneming tijdens een hartstilstand. Het is volkomen ongefundeerd om bij dergelijke casussen nog naar een mogelijke andere verklaring te zoeken.

Noot 1. Hoogbegaafde kinderen die op een later ontwikkelingspsychologisch niveau zouden denken daargelaten.

Referenties
- Eijk, P. van der (1991). Naar het hiernamaals- en terug: verslag van bijna-dood-ervaringen. ’s Gravenhage: BZZTôH.
- Morse, M. (1991). Nader tot het licht: bijna-doodervaringen van kinderen. Rijswijk: Elmar.
- Parnia, S. (2006). Wat er gebeurt als we sterven. Utrecht: Servire.
- Rivas, T. (2010). Is it Rational to Extrapolate from the Presence of Consciousness During a Flat EEG to Survival of Consciousness After Death? Journal of Near-Death Studies, 29(2), 355-361.
- Rivas, T., & Dirven, A. (2010). Van en naar het Licht. Leeuwarden: Elikser.
- Rivas, T., Dirven, A. & Manussen, I. (2009) Communicatie tijdens bijna-doodervaringen met onbekenden die later herkend werden als specifieke overledenen. Terugkeer, 20 (3), 20-21.

Dit artikel werd gepubliceerd in Terugkeer, 22(2), zomer 2011, blz. 10-11.

Contact: titusrivas@hotmail.com

Dit artikel werd gepubliceerd in Terugkeer 25(1), voorjaar 2014, blz. 11-12.