Titel

Discussie over bewustzijn bij dieren en de noodzaak van het analogie-postulaat

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 25 August, 2006)

Samenvatting

Titus Rivas laat zien dat het zogeheten analogie-postulaat op basis waarvan men bepaalde subjectieve ervaringen veronderstelt bij andere dieren, rationeel onmisbaar is.


Tekst


DISCUSSIE OVER BEWUSTZIJN BIJ DIEREN EN DE NOODZAAK VAN HET ANALOGIE-POSTULAAT

door Titus Rivas

In de discussie rond bewustzijn (d.w.z. subjectieve beleving) bij dieren wordt soms geopperd dat het analogie-principe slechts een "geloof" is en niets met wetenschap te maken heeft. Onder het analogie-postulaat verstaan we in dit verband dat een dier met een vergelijkbaar zenuwstelsel en gedrag als de mens ook vergelijkbare subjectieve ervaringen zal kennen.
In feite is deze minachting voor het analogie-postulaat een uiting van een strikt inductivistische, positivistische of behaviouristische wetenschapsopvatting: eigenlijk niet de theorieën, maar slechts de waarneembare feiten gelden als echt wetenschappelijk, en de rest hoort bij het (willekeurige) geloof. De onredelijkheid van deze wetenschapsopvatting is m.i. genoegzaam aangetoond door met name Karl Popper. Bij zijn falsificationistische wetenschapsfilosofie gaat het niet in eerste, maar in tweede instantie om de feiten. Zij hebben – als het goed is – het laatste woord over een theorie. Een leidraad in de theorievorming die voorkomt dat de observeerbare feiten geen of nauwelijks een rol spelen voor een bepaalde theorie, is daarbij het zogeheten zuinigheidsprincipe (principle of parsimony). Hoe zuiniger een theorie, des te meer zij een doelwit kan vormen voor weerlegging door de feiten, en dus ook des te beter haar benadering van de werkelijkheid als zij standhoudt.
Ik wil dit nu terugkoppelen naar de "animal consciousness"-discussie. Dan valt het volgende te constateren:

1. Mijn bewustzijn is alleen ervaarbaar door mijzelf. Ik kan het als zodanig alleen zelf ondergaan. Het bewustzijn van anderen kan ik altijd alleen veronderstellen. Het blijft dus als zodanig altijd onzichtbaar, onproefbaar, onvoelbaar, onruikbaar, ontastbaar, onhoorbaar en onregistreerbaar. Ook als men (zoals schrijver dezes) het bestaan van zogeheten telepathie accepteert, kan dit niets afdoen aan deze constatering. Men heeft in dat geval weliswaar toegang tot de "inhoud" van het bewustzijn van een ander, maar ook dan alleen zoals dat nu in het eigen bewustzijn verschijnt, en niet in het "oorspronkelijke medium" – d.w.z. het andere bewustzijn zelf. Dat komt omdat dit bewustzijn in strikte zin van dit subject is, en niet ook van een ander subject kan zijn. In dat opzicht verschilt bewustzijn dus niet enigszins, maar absoluut van fysische entiteiten, die in principe publiek toegankelijk zijn zonder inherent van een specifiek subject te zijn. We kunnen redelijkerwijs dus pas menen dat we werkelijk telepathisch toegang hebben tot de inhoud van iemands bewuste geest, als we eerst al stilzwijgend vooronderstellen dat dat bewustzijn van die ander echt bestaat. We kunnen ook pas vaststellen dat de informatie die we binnen hebben gekregen telepathisch is, als dit bevestigd wordt door bijvoorbeeld verbale of andere gedragingen van dat andere subject (die daarbij met behulp van het analogie-postulaat opgevat worden als mede veroorzaakt door zijn bewustzijn). De indrukken zelf zijn onvoldoende om het mogelijke telepathische gehalte ervan vast te stellen.

2. Nu kan ik slechts één van twee elkaar uitsluitende wegen inslaan: a) Ik beperk me in wetenschappelijke vraagstukken toch nog, ondanks Popper, tot het waarneembare. Dat waarneembare kan zijn: "het door mij waarneembare", waar wel mijn eigen bewustzijn bijhoort, maar niet dat van anderen. b) Ik kies voor zo zuinig mogelijke theorieën over de werkelijkheid als geheel, zowel over het intersubjectieve als over het strikt subjectieve, over het waarneembare evenzeer als over het niet (algemeen) waarneembare.
Als ik weg a) insla, dan valt vanaf dat moment de vraag naar bewustzijn van dieren, maar natuurlijk ook over bewustzijn bij andere mensen dan mijzelf, buiten mijn wetenschappelijke horizon: de vraag is dus eigenlijk onzinnig, en daarmee ook mijn deelname aan de discussies erover, tenzij ik ze wil doen ophouden. Ik denk privé het mijne over het vóórkomen van bewustzijn, en dat is dat.
Als ik b) kies, dan moet ik mij afvragen of bet analogie-postulaat zuiniger is dan de aanname dat er geen dierlijke subjecten zijn. Het woord "analogie" geeft direct aan dat dat inderdaad het geval is: Men veronderstelt bij dieren iets soortgelijks als bij zichzelf, en gelooft dus niet zomaar dat er bij dieren iets heel anders aan de hand is. Men trekt vanuit het bekende eigen bewustzijn een lijn door naar een onbekende realiteit, waar men ook bewustzijn verwacht, in plaats van voor elke onbekende situatie iets nieuws of iets anders te veronderstellen. Men vermenigvuldigt de theoretische entiteiten dus alleen dan, wanneer dit ook echt nodig blijkt.

3. Is een directer bewijs echt onmogelijk?
Volgens mij heeft men, zoals gezegd altijd een "theorie" nodig over bewustzijn bij anderen, omdat men dat bewustzijn nooit als zodanig (in de hoedanigheid van het andere subject zelf) direct kan ervaren. Maar stel nu dat men bij dieren – of andere mensen – een bepaald gedrag aantreft dat niet door fysische wetmatigheden alleen verklaard kan worden, en waarbij dus blijkbaar een niet-fysische factor in het spel is. Heeft men dan niet bewezen dat het gedrag veroorzaakt moet zijn door het bewustzijn van de betrokkenen? Nee, omdat men noch het bewustzijn in kwestie (zoals het subject van dat bewustzijn zelf dit vermag) kan waarnemen, noch overigens – van daaruit – zijn beïnvloeding van het fysische, blijft de vraag wat die niet–fysische factor is, die het gedrag veroorzaakt. In principe zouden dat namelijk ook de een of andere god, elven, demonen, het eigen bewustzijn van de waarnemer van het gedrag, dracula, etc. kunnen zijn, zolang het maar buiten de (bekende) fysische werkelijkheid valt. Te stellen dat het toch "evident" is, dat het dierlijk subject zelf de bron van het gedrag is, komt dan in wezen weer neer op het impliciet hanteren van het analogie-postulaat; men maakt de zuinigste keuze tussen in feite ontelbare mogelijkheden.
Waar fysisch onverklaarbaar gedrag dus wel een interactionisme tussen de fysieke wereld en een niet-fysische factor aantoont, kunnen we niet buiten het zuinige analogie-principe om per geval vast te stellen om welk concrete realisatie van dat interactionisme het hoogst waarschijnlijk zal gaan.

Een voorbeeld waarop men concrete theorieën op basis van een analogiepostulaat kan toetsen, betreft pijnervaring bij insecten. Vanuit de menselijke ervaring zou men verwachten dat insecten die ernstig door een roofdier verwond raken hevige pijn lijden. Deze verwachting wordt tegengesproken door het gedrag van insecten die ten prooi zijn gevallen aan predatoren. Het gedrag is niet in overeenstemming met dat van een dier dat erge pijn beleeft (althans niet in dit concrete geval).

Overigens ziet Popper theoretische principes als het analogie-postulaat die zelf (als principes) natuurlijk niet toetsbaar zijn aan empirische gegevens als 'metafysische theorieën'. Ze zijn zelf niet falsifieerbaar maar ze zijn wel gebaseerd op rationele overwegingen en ze zijn in feite onmisbaar voor empirische theorievorming. Een ander voorbeeld is de theorie dat er een fysieke buitenwereld los van ons bewustzijn bestaat: die theorie is al evenmin toetsbaar, maar zij is een voorwaarde voor de ontwikkeling van een fysica van autonome (d.w.z. onafhankelijk van onze beleving) natuurwetten.

4. Is het analogiepostulaat een teken van armoede?
Nu kan de vraag opkomen of het analogie-postulaat niet gewoon een handig geformuleerd pleidooi voor fantaseren is. Is het m.a.w. niet een teken van armoede, een schamele poging om het onkenbare toch nog te annexeren voor onze wetenschap?
Ik vind dat je dit alleen zo kunt zien, als je nog steeds –t egen beter weten in dus – een strikt inductivistische wetenschapsopvatting aanhangt. Het is in het algemeen een ernstige misvatting dat je in de wetenschap zou kunnen volstaan met het waarnemen en analyseren van data. De wetenschap behoeft theorieën, en daarvoor zijn cognitieve instrumenten als het zuinigheidsprincipe onontbeerlijk. Het analogie-postulaat is een even onmisbare concretisering van dat zuinigheidsprincipe. Het is m.a.w. geen teken van armoede, maar een garantie, of in ieder geval een voorwaarde voor rijkdom.

Leesgroep Theoretische Psychologie, Rijksuniversiteit Utrecht, februari 1991 (intern discussiestuk) Enkele passages werden toegevoegd in augustus 2006.


Contact: titusrivas@hotmail.com