Titel

Leven op herhaling (recensie)

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 29 April, 2016)

Samenvatting

Recensie van Titus Rivas van het boek "Leven op herhaling: bewijzen van reïncarnatie" van Michiel Hegener.


Tekst


Michiel Hegener. Leven op herhaling: bewijzen voor reïncarnatie. Uitgeverij Ten Have, 2012. ISBN 978-9025960797.
Recensie: Titus Rivas


Parapsychologisch reïncarnatieonderzoek richt zich al sinds decennia op de eerste plaats op jonge kinderen met spontane herinneringen aan vorige levens. De grote westerse pionier op dit gebied is wijlen dr. Ian Stevenson van de Universiteit van Virginia. Hij heeft met enkele collega's het gebied ontsloten voor de wetenschap. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat een serieus boek over reïncarnatieonderzoek geen aandacht mag besteden aan andere typen bewijsmateriaal. De Nederlandse journalis Michiel Hegener heeft dit bijvoorbeeld gedaan in zijn nieuwe, onderhoudende boek Leven op herhaling. Hij reisde de hele wereld af op zoek naar verifieerbare herinneringen aan mogelijke vroegere incarnaties. Daarbij besteedt hij veel aandacht aan hypnoseonderzoek en laat onder meer zien dat het zinvol kan zijn om hypnosegevallen nauwkeurig te bestuderen. Zelf heeft hij bijvoorbeeld werk gemaakt van de casussen van de verguisde Australische psychotherapeut Peter Ramster en hij is daarin tot interessante conclusies gekomen. Hij schiet hier wel een hier beetje in door. Natuurlijk zijn er enkele verifieerbare hypnosegevallen bekend (dat is ook altijd erkend door Ian Stevenson – hij is zelfs persoonlijk betrokken geweest bij onderzoek naar zulke casussen), maar het aantal daarvan staat in geen verhouding tot de paranormale casussen in de 'stevensoniaanse' traditie.
Hegener lijkt te denken dat het onderzoek naar spontane casussen 'zomaar', zonder goede centraal is komen te stan, ten koste van andere typen gevallen. Dat is een forse misvatting. Er zijn niet alleen veel meer spontane casussen verzameld, maar onder die gevallen komen ook wel degelijk veel vaker specifieke, toetsbare uitspraken voor dan bij andere typen bewijsmateriaal. Bovendien gaat het meestal om jonge kinderen, zodat het voor onderzoekers veel gemakkelijker is om normale voorkennis uit te sluiten.
Hegener staat terecht wel uitgebreid stil bij de Amerikaanse casus van James Leininger, maar hij lijkt onvoldoende doordrongen van het indrukwekkende gewicht van het overige casuïstische bewijsmateriaal. Het is opmerkelijk dat hij wel uitvoerig stilstaat bij de bewijzen voor Tibetaanse 'tulku's' terwijl die meestal veel zwakker staan dan een gemiddeld Indiaas geval van Stevenson.
Hoe interessant en gedegen de research in dit boek ook is, het gaat nogal ver om te stellen dat het als eerste 'een enorme hoeveelheid bewijsmateriaal overtuigend op een rij zet', zoals we op de achterkaft kunnen lezen. Ian Stevenson heeft bijvoorbeeld zelf alleen boeken over reïncarnatie geschreven waarin dit gebeurt. De uitgave voegt zeker wat toe aan de bestaande literatuur, en Hegener verdient daarin hoe dan ook erkenning, maar het is overdreven om te stellen dat de auteur als eerste een goed overzichtswerk heeft geschreven. In het algemeen lijkt het belang van de erfenis van Ian Stevenson te onderschatten.
Hegener vergaloppeert zich ook in een uitspraak dat het reïncarnatieconcept niet voor zou komen onder moslims. Een merkwaardige vergissing als je bedenkt dat Stevenson een boek heeft geschreven dat voor een belangrijk deel over reïncarnatieherinneringen van alevieten in Turkije gaat. Alevieten zijn weliswaar geen doorsnee moslims, maar hun geloof wordt over het algemeen toch aangemerkt als een stroming binnen de islam. Alleen al in Nederland hangt 20 tot 30% van de mensen met Turkse (en Turks-Koerdische) islamitische achtergrond deze stroming aan.
Tot slot stelt Hegener in het voorwoord dat het van groot belang is om vast te stellen of reïncarnatie bestaat of niet. Vreemd genoeg verliest hij dat belang in de loop van het boek grotendeels uit het oog door een overwegend agnostische positie in te nemen in zijn gesprekken met deskundigen. Alsof weten dat er 'iets' aan de hand is met de onderzochte gevallen even belangrijk kan zijn als bewijsmateriaal ten gunste van (of tegen) een specifieke theorie. Voor mij is reïncarnatie eigenlijk alleen echt (levensbeschouwelijk) relevant als we kunnen aannemen dat er een persoonlijke ziel is die de dood kan overleven en weer terug kan keren in een aards lichaam. Wanneer dat niet het geval is, moeten we schijnbare herinneringen herleiden tot een soort wanen, ook als er paranormale informatie bij komt kijken. Iets mag een 'anomalie' zijn voor het materialistische wereldbeeld, maar levensbeschouwelijk is dat niet genoeg. Hegener schijnt dit niet in te zien en hij lijkt ook niet erg goed op de hoogte van de relevante argumentatie bij bijvoorbeeld Ian Stevenson en zijn opvolger Jim Tucker op dit punt. Men hoeft het uiteraard niet met hen eens te zijn, maar het was goed geweest als dit in elk geval wat explicieter behandeld was.
Al met al zou ik dit zonder meer goed geschreven en vlot leesbare werk zeker willen aanraden aan mensen die nog nooit in aanraking zijn gekomen met reïncarnatieonderzoek en verder aan specialisten die geïnteresseerd zijn in concrete empirische bevindingen.

Deze recensie werd geplaatst in Terugkeer 23(3), herfst 2012, blz. 23.

Contact: titusrivas@hotmail.com