Titel

Reïncarnatie en Psychical Research

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 8 May, 2016)

Samenvatting

Reactie van Titus Rivas op het artikel "Reïncarnatie en Parapsychologie" van Peter van der Sijde.


Tekst


Reïncarnatie en Psychical Research

Inleiding
Dit stuk is bedoeld als reactie op het artikel “Reïncarnatie en parapsychologie” (Spiegel der Parapsychologie, 1990, 29, 36-40) van Peter van der Sijde. Ik voel me met name aangesproken door dit artikel omdat ik sinds 1986 zelfstandig reïncarnatieonderzoek verricht en daarbij de pretentie heb wetenschappelijk bezig te zijn. In dit artikel zal ik eerst Van der Sijde's betoog analyseren en daar vervolgens kritiek op trachten te geven.

Analyse
Ik onderscheid in ieder geval de volgende stellingen in het stuk van Peter van der Sijde:

1) Reïncarnatie is een geloof, terwijl parapsychologie een wetenschap is.
2) Het geheugen ligt opgeslagen in de hersenen.
3) De geest zou op het moment van de conceptie moeten incarneren, omdat men ook herinneringen aan de prenatale periode heeft.
4) Fenotype = genotype + omgeving.
5) Reïncarnatie heeft nauwelijks nut.
6) De retrocognitie-hypothese is zuiniger dan de reïncarnatie-hypothese.

Kritiek op de genoemde stellingen
ad 1) Blijkbaar gaat Peter van der Sijde ervan uit dat men reïncarnatie slechts als religieus geloof kan aanhangen. Hij gaat eraan voorbij dat bijvoorbeeld boeddhisten helemaal geen (godsdienstig) 'geloof' pretenderen te hebben, maar een volledig sluitend rationeel stelsel. Maar dat ter zijde. Waar het om gaat, is niet of een bepaalde hypothese of theorie 'geloofd' wordt of niet, opdat ze wetenschappelijk mag heten. Waar het om gaat is of de theorie ondersteund wordt door de feiten en of zij die feiten, zonder zichzelf tegen te spreken, helder kan verklaren. In werkelijkheid kan men elke theorie die door mensen aangehangen wordt, kenschetsen als 'geloof' of zelfs 'fantasie', zei de wetenschapsfilosoof Karl Popper. Alleen is er voor sommige 'geloven' evidentie en voor andere (helemaal) niet. Om reïncarnatie een geloof te noemen en retrocognitie niet, is dus niet alleen duidelijk bevooroordeeld maar regelrecht tendentieus.

ad 2) Als het geheugen (alleen) opgeslagen ligt in de hersenen, is het inderdaad uitgesloten dat men zich iets van een vorig leven zou kunnen herinneren. Binnen dualistische modellen kan men experimenten zoals genoemd door Van der Sijde echter op verschillende wijzen interpreteren. Er zijn ten minste drie mogelijkheden:
a) Er bestaat alleen een hersengeheugen en de subjectieve (geestelijke) herinnering wordt hierdoor als epifenomeen veroorzaakt.
b) Er bestaat een geestelijk geheugen en een daarmee interacterende hersenstructuur.
c) Er bestaat een geestelijk geheugen en een los daarvan, parallel werkend hersengeheugen.

Te denken dat de experimenten die Van der Sijde aanhaalt, 'bewijzen' dat de herinneringen gelokaliseerd zijn in de hersenen, is dus ten minste naïef te noemen. Er bestaat een aparte literatuur over de verklaring van de relatie tussen geest en hersenen, onder meer: Henri Bergson's 'Matière et mémoire'.

ad 3) De evidentie voor prenatale herinneringen is zeer vaag en reikt zeker niet (in alle gevallen) tot het moment van de conceptie, tenzij het gaat om fantastische pseudo-herinneringen, tijdens hypnotische sessies. Deze stelling lijkt dus op los zand gebaseerd.

ad 4) Van der Sijde is blijkbaar niet op de hoogte van het bezwaar dat de westerse nestor van het wetenschappelijke reïncarnatie-onderzoek, Ian Stevenson, tegen deze gelijkstelling heeft geuit. Zo stelt hij expliciet (1987, p. 205): 'The advocates of genetics and environmental influences have in common that each thinks of the the other party as the only adversary; claims are made and faults are found by members of both groups without any awareness that a third explanation for the gaps in knowledge awaits further examination.'

ad 5) De schrijver maakt hier de onwetenschappelijke fout in het nut van iets een argument voor het bestaan ervan te zien. Dat is vergelijkbaar met de stelling dat er biologische evolutie moet zijn, omdat het zo zinvol is. Of juist andersom, dat er geen evolutie kan zijn, omdat het zo zinloos zou zijn. Zo dienen wetenschappers niet te redeneren. Overigens lijkt het me zelf wel evident dat het bestaan van reïncarnatie (in personalistische zin) ons bestaan veel zinvoller maakt, omdat het ons overleven na de dood en onze continuïteit en ontwikkeling daarna garandeert. Maar ik hanteer dat niet als argument waarom er reïncarnatie moet bestaan.

ad 6) De retrocognitie-hypothese zou zuiniger kunnen zijn in slechts één type geval. Het kind in kwestie moet dan alleen informationele kenmerken in de herinneringen vertonen, plus ten minste enig indirect contact met de vorige persoonlijkheid hebben gehad. In bepaalde gevallen, zoals dat van Imad Elawar (Stevenson, 1974), Kumkum Verma, Jagdish Chandra en Bishen Chand Kapoor (Stevenson, 1975), is er echter veel meer aan de hand dan alleen informationele treffers. De kinderen vertonen namelijk jarenlang achtereen:
– sterke emoties en verlangens die het vorige leven betreffen;
– gedragspatronen overeenkomend met die van de vorige persoonlijkheid;
– vaardigheden verbonden aan het vorige leven.

Peter van der Sijde doet het voorkomen alsof de kinderen in kwestie een soort helderziende flitsen krijgen zonder daar verder door geraakt te worden. Hij lijkt voor mij daarmee niet op de hoogte van het relevante onderzoek op dit gebied. Retrocognitie alleen kan niet verklaren waarom gemiddeld kinderen zich gemiddeld vanaf hun tweede of derde levensjaar zo sterk en bovendien zo lang met een volslagen onbekende zouden identificeren, inclusief met diens fobieën, verslavingen, wraakgevoelens, etc. Daarmee komt men terecht op het gebied van de motivatie-psychologie. Een korte blik op de relevante literatuur blijkt voldoende om vast te stellen dat aan kinderen van die leeftijd de motieven die nodig zouden zijn voor de retrocognitie-hypothese niet toegeschreven kunnen worden (zie: Rivas & Rivas, 1987).
Andere argumenten tegen de 'identificatie via retrocognitie'-hypothese (oftewel, in Stevensons terminologie 'ESP plus personation'), zijn overigens:

– Er is geen goed bewijsmateriaal voor het bestaan van overname van cognitieve en motorische vaardigheden door middel van ESP (zonder leerproces of oefening).
De kinderen in kwestie vertonen geen buitengewone begaafdheid voor ESP. Los van een telepathische droom, e.d. zijn de herinneringen het enige 'paranormale' wat ze meemaken.
– Er is niet of nauwelijks sprake van een object of persoon die zou kunnen dienen als inductor om het kind – via retrocognitie – in contact te brengen met met informatie over de vorige persoonlijkheid.
– In sommige gevallen is er sprake van opvallende moedervlekken en geboorte-afwijkingen die exact overeenkomen met dodelijke verwondingen waaraan de vorige persoonlijkheid is overleden (Ian Stevenson is reeds enige jaren bezig met het schrijven van een magnum opus over zulke gevallen, dat waarschijnlijk binnenkort zal verschijnen).
Ik kom nog eens terug op zuinigheid. Ik ben zelf een groot voorstander van “Occam's razor” oftewel “the principle of parsimony”. Maar dat principe mag niet misbruikt worden om een bepaalde verklaring tot het absurde door te voeren. Dat is nu juist het probleem waar de parapsychologie (als gedefinieerd door Van der Sijde) al een eeuw lang mee te kampen heeft. Hoe goed men ook meent alle 'normale' (d.w.z. fysisch-chemische en psychologische) verklaringen te hebben uitgesloten bij bijvoorbeeld ESP experimenten, de skepticus staat altijd klaar met de 'zuinigere hypothesen' voor statistisch significante resultaten: zelfbedrog, opzettelijk bedrog, computerdefecten, statistisch artefact, en ga zo maar door. Ik zeg niet zozeer dat men binnen ons eigen kamp niet hetzelfde trucje mag elkaar mag uithalen, maar we zouden in ieder geval beduchter mogen zijn voor misbruik van het belangrijke spaarzaamheidsprincipe. Retrocognitie voldoet eenvoudigweg bij lange na niet als verklaring voor een geval als dat van Imad Elawar. Men zou zich ervoor moeten hoeden een hypothese die niet voldoet toch nog als 'zuiniger' naar voren te schuiven.
De reïncarnatie-hypothese is de zuinigste hypothese voor bepaalde Cases of the Reincarnation Type. Zij is zuiniger dan bijvoorbeeld de bezetenheidshypothese. Zij is overigens niet zuiniger dan de retrocognitie-hypothese, want het verschil tussen beide hypothesen is geen kwestie van zuinigheid, maar van adequaatheid, die zoals gezegd ontbreekt bij de retrocognitie-hypothese.

Parapsychologie en Psychical Research
Misschien kan men Peter van der Sijde gelijk geven waar hij stelt dat reïncarnatieonderzoek niet tot het terrein van de parapsychologie behoort. Dat hangt namelijk af van de definitie van dat laatste woord. Indien men parapsychologie definieert als wetenschappelijk onderzoek van psi-verschijnselen (psiologie) – waarbij psi alleen ESP en psychokinese zou omvatten, dan valt reïncarnatie buiten deze definitie. Ziet men parapsychologie als een modern synoniem (overigens van een eerbiedwaardige ouderdom) voor 'psychical research', dan valt reïncarnatie net als iedere andere vorm van wetenschappelijk 'survival'-onderzoek binnen de parapsychologie. Waarschijnlijk is Van der Sijde op de hoogte van deze terminologische kwesties, en heeft hij zich doelbewust tot de 'psiologische' determinering van 'parapsychologie' bepaald.
Ik kies zelf al even doelbewust voor de ruimere betekenis van 'psychical research'. Het gaat mij namelijk net als onze voorgangers van honderd jaar geleden om de fenomenen en niet om een dogmatische, slechts schijnbaar spaarzame benadering daarvan.

Titus Rivas

Referenties
- Rivas, E., & T. Rivas: Wetenschappelijk reïncarnatie-onderzoek. Arnhem, Schoon genoeg, 1987.
- Stevenson, I.: Twenty Cases Suggestive of Reincarnation. Charlottesville, University Press of Virginia, 1975.
- Stevenson, I.: Cases of the Reincarnation Type: Vol. I. Ten Cases in India. Charlottesville, University Press of Virginia, 1975.
- Stevenson, I.: Children Who Remember Previous Lives: A Question of Reincarnation. Charlottesville, University Press of Virginia, 1987.

Dit artikel werd gepubliceerd in Spiegel der Parapsychologie, 1992, 31e jaargang, no. 1, blz. 39-45. Het is hier alleen stilistisch een klein beetje aangepast.

Contact: titusrivas@hotmail.com