Titel

Bij de beesten af: Over dierenrecht en onrecht (recensie)

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 8 February, 2018)

Samenvatting

Boekbespreking van Titus Rivas van het boek "Bij de beesten af! Over dierenrecht en onrecht" onder redactie van Bastiaan Rijpkema en Machteld Zee.


Tekst


Boekbespreking
Bastiaan Rijpkema en Machteld Zee (Red.) Bij de beesten af! Over dierenrecht en onrecht. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2013. ISBN 9-789035-139046.

Dat dieren geen morele of wettelijke plichten kunnen hebben, wordt tegenwoordig vrij algemeen als vanzelfsprekend beschouwd. Die vanzelfsprekendheid is er zeker niet rond het thema rechten van dieren. Onder redactie van rechtsfilosoof Bastiaan Rijpkema en juriste en politicologe Machteld Zee geven een aantal invloedrijke intellectuelen hun mening over dit vraagstuk.
Rechtsgeleerde en filosoof Paul Cliteur bijt het spits af met een essay waarin hij op een welsprekende manier de belangen van individuen boven die van volkeren of geloofsgemeenschappen stelt. Dit betekent voor Cliteur onder meer dat men waar nodig dieren moet beschermen tegen traditionele praktijken van gelovigen, zoals ritueel slachten.
Filosoof Floris van den Berg houdt een vergelijkbaar betoog. Hij keert zich niet alleen tegen ritueel slachten, maar ook tegen jongensbesnijdenis en levert belangrijke argumenten tegen het verwijderen van de voorhuid bij minderjarigen zonder medische noodzaak. In beide gevallen gaat het om religieuze praktijken waar velen respect voor vragen, maar Van den Berg beargumenteert met verve dat ethische toetsing altijd prioriteit dient te hebben. Er mogen geen religieuze privileges van groepen zijn die ingaan tegen basale rechten van individuen en wanneer daar toch sprake van is, dan dienen ze te worden afgeschaft. “Recht en rechtspraak dienen moreel getoetst te worden. Als de wetten moreel niet deugen, is het niet verwonderlijk dat de daarop gebaseerde rechtspraak ook niet moreel juist is.” Een verbod op ritueel slachten ziet hij als een basis voor een verbod op andere vormen van ernstige dierenmishandeling, zoals de intensieve veehouderij.
In één opzicht vergaloppeert Van den Berg zich, namelijk waar hij schrijft dat respect voorwaardelijk is, iets wat je moet verdienen. Dit geldt namelijk pertinent niet voor respect voor ieders individuele waardigheid. We kunnen daarom wel respect hebben voor het feit dat iemand een bepaalde levensovertuiging heeft, zonder dit respect door te trekken naar de inhumane aspecten die daar eventueel aan gekoppeld zijn. Ook schiet de filosoof mijns inziens een beetje door waar hij stelt dat kinderen eigenlijk ook zouden moeten wachten tot ze meerderjarig zijn wanneer ze bijvoorbeeld gaatjes in hun oren of een tatoeage willen. Het gaat hierbij namelijk normaliter niet om verminkingen die ernstige medische of posttraumatische gevolgen kunnen hebben, in tegenstelling tot de terecht door Van den Berg geproblematiseerde jongensbesnijdenis.
De rooms-katholieke theoloog Erik Borgman heeft een stuk geschreven dat vergeleken met de vorige twee ronduit schokkend genoemd mag worden. Hij probeert ritueel slachten voor te stellen als een uiting van respect voor dieren. Daarbij ziet hij een verbod op deze praktijk als een ongezonde poging om het kwaad volledig uit te drijven. Het zou zelfs in verband gebracht mogen worden met het antisemitisme van de nazi's. Men zou door ritueel slachten in stand te houden zelfs beter oog houden voor de intrinsieke waardigheid van dieren. In de bio-industrie zou men hoogstens rekening houden met factoren als pijn, terwijl men in de tradities van het rituele slachten blijft beseffen dat men te maken heeft met een individueel dier. Borgman lijkt gemakshalve te vergeten dat het dier dat op deze barbaarse manier gedood wordt daar weinig boodschap aan heeft. Zijn pleidooi is vergelijkbaar met dat van voorstanders van stierengevechten. Ook zij beweren dat liefhebbers daarvan oog hebben voor de individuele waardigheid van de doodgemartelde stier. Dit essay is zo evident pervers, meedogenloos en immoreel dat het me bijna verbaast dat het in de bundel is opgenomen. Maar waarschijnlijk heeft men simpelweg het hele scala aan posities willen laten zien.
Gelukkig volgt er na dit duistere artikel weer een redelijk stuk, Emoties en het misbruik van dieren, van Marianne Thieme. Zij onderzoekt de emoties die “leiden tot een geperfectioneerd vernietigingssysteem dat bio-industrie heet”, zoals de emotie dat vlees zo lekker is. Terminologisch kan men zich afvragen of het elke keer wel echt om een emotie (in psychologische zin) gaat – zo noemt ze onverschilligheid een emotie – maar verder is er weinig op dit stuk af te dingen. Wat betreft ritueel slachten schrijft zij bijvoorbeeld zeer terecht: “Een atheïst die een dier onverdoofd slacht, krijgt een boete of een gevangenisstraf en iemand die een dier onverdoofd slacht op grond van zijn godsdienstige traditie, gaat vrijuit.” Net als Cliteur en Van den Berg wijst ze erop dat godsdienstvrijheid niet absoluut kan zijn. Ze besteedt verder onder meer aandacht aan dierenrechten, de gruwelijke vee-industrie en de gebruikelijke drogredenen daaromtrent. Thieme zet de door haar gesignaleerde irrationele “emoties” af tegen de ratio die uiteindelijk aan het langste eind zal trekken. Ze beschouwt haar Partij voor de Dieren als een belichaming hiervan. Ze besluit: “Een samenleving die respectvol omgaat met haar dieren en de leefomgeving, is onder alle omstandigheden ook een samenleving waarin alle mensen zich gelukkiger kunnen voelen. Daarvoor is niet meer nodig dan een mentaliteitsverandering in de richting van duurzaamheid en mededogen.”
Men zou als lezer hopen dat er na het hoopgevende stuk van Thieme geen anticlimax meer komt, maar helaas is dat wel het geval. Het essay van politicoloog Meindert Fennema is in mijn ogen nog onverdedigbaarder dan dat van Borgman. Fennema richt zich tegen de Partij voor de Dieren en plaatst deze daarbij eenzijdig in de utilistische traditie. Hij trekt het “niet schaden”-beginsel in het ridicule door op te merken dat dierenrechtenactivisten niet blij zouden zijn met een terechtstelling van een vos die zijn kippen opeet. Alsof een vos daarin vergelijkbaar zou zijn met een mens die de keuze heeft vlees te laten staan (en alsof de PvdD wél voor de doodstraf voor menselijke dierenmishandelaars zou zijn). Ook maakt Fennema een karikatuur van het concept dierenrechten. Hij presteert het zelfs om het toewijzen van rechten aan dieren antropocentrisch te noemen. Fennema doet bovendien alsof hij geen idee heeft waarom velen het onnodig doden van dieren voor je plezier nog abjecter vinden dan het doden omdat dit nodig zou zijn voor de voeding. Daarbij komt overigens aan het licht dat Thierry Baudet van het Forum voor Democratie een onverbloemd voorstander van stierenvechten is! Fennema heeft in dit verband duidelijk sympathie voor Baudet en schrijft dat de weerzin tegen de plezierjacht te maken heeft met een modern-westerse neiging “om de dood uit de weg te gaan”. Als ik niet beter wist, zou ik denken dat hij het de aanhangers van de PvdD zo gemakkelijk mogelijk heeft proberen te maken door de ongeloofwaardigheid van haar tegenstanders extra goed uit de verf te laten komen.
Het zesde stuk is van niemand minder dan de bekende ethicus Peter Singer. Hij stelt dat er de laatste decennia weliswaar bescheiden verbeteringen zijn gekomen in de westerse veehouderij, maar niet in het lot van landbouwdieren in andere landen zoals China. Hij schrijft onder andere: “Er moet een mondiale verplichting komen om dierenleed te verminderen en de vele onbedoelde en ongewenste gevolgen van hedendaagse dierproductie in alle sectoren in te perken.”
Vervolgens biedt filosoof en politicoloog Erno Eskens een beknopt overzicht van de ontwikkeling in het denken over dieren, die aansluit bij zijn boek “Een beestachtige geschiedenis van de filosofie”. Hij deelt de geschiedenis in in vier tijdperken van dierenbevrijding. Over het algemeen is dit verhelderend, op enkele vergissingen na, zoals dat Descartes volgens Eskens wel degelijk erkend zou hebben dat dieren pijn ervaren. Dit is onjuist, omdat dieren volgens deze Franse filosoof volkomen gevoelloze “natuurlijke automaten” waren. Ze ervoeren dus helemaal niets, maar registreerden lichamelijke prikkels slechts zonder daar ooit last van te hebben. Het misverstand heeft waarschijnlijk te maken met het gegeven dat Descartes met cogitare (of penser) niet alleen het denken op het oog had, maar mentale activiteiten in het algemeen, inclusief het ervaren van gevoelens. Voor Eskens lijkt er alleen een intellect en een lichaam te bestaan, terwijl Descartes als een hedendaagse psycholoog de geest gelijkstelde aan het hele innerlijke leven. Bovendien is er pas vanaf de 18e eeuw daadwerkelijk sprake van een (zeer beperkte) bevrijding van dieren, terwijl de auteur deze periode aanduidt met “de derde dierenbevrijding”. Hoe dan ook staat Eskens zeker aan de goede kant, zoals onder meer blijkt uit de volgende passage: “onmondige dieren moeten net als onmondige mensen, geholpen door advocaten, toegang krijgen tot het recht, en ook tot de politiek.”
Redacteur Bastiaan Rijpkema beschrijft de ontwikkeling van het concept dierenrechten als filosofisch-politiek probleem en de definiëring ervan binnen de wetgeving. Alleen een grondwettelijke verankering van de morele status van het dier als subject waarborgt die status “op eenzelfde niveau als dat van mensen”. Helaas plaatst Rijpkema grondrechten tegenover de democratische vrijheid om te beslissen hoe je als samenleving met mensen en andere dieren om wilt gaan. Hierdoor zou men het aantal mensenrechten en dierenrechten volgens hem zoveel mogelijk moeten beperken. Ik denk zelf dat het juist andersom zou moeten zijn: de democratie heeft een grote waarde, maar zij is wel minder belangrijk dan (niet-electorale) grondrechten en moet daarom worden ingeperkt wanneer het democratisch proces die grondrechten dreigt aan te tasten. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat een rechtse of ultrarechtse regering de sociale mensenrechten van burgers aantast. In wezen hebben we hier te maken met het klassieke verschil tussen een progressief-linkse en conservatief-rechtse opvatting van de wenselijke reikwijdte van rechten. Wat ik wel weer positief vind, is dat Rijpkema een voorstander blijkt van het toekennen van basale grondrechten aan dieren.
Het negende essay, van de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton, wedijvert in stuitende stellingnames met zijn geestverwanten in dit boek. Hij lijkt bijvoorbeeld een echte kattenhater te zijn die het “sentimenteel” noemt als mensen zich tegen de jacht op huiskatten richten. Hij stelt ook algemener dat liefde tot sentimentaliteit verwordt wanneer men niet “het juiste object” voor die liefde kiest. Alleen voor honden blijkt Scruton nog enigszins een zwak te hebben, hoewel hij zelfs dit weer op een cynische manier relativeert, zodat hij toch weer uitkomt bij een antropocentrische karikatuur. Deze auteur choqueert mij niet alleen, maar ik voel een persoonlijke weerzin bij zijn hatelijke stuk, die me ertoe verleid heeft diverse scheldwoorden in de kantlijn te zetten. Hij blijkt overigens nauwelijks op de hoogte van relevante discussies of feiten, dus ook in dit opzicht is zijn essay allesbehalve geslaagd te noemen.
Het laatste stuk, van de andere redacteur, Machteld Zee, behandelt de argumenten van vijf denkers tegen dierenrechten. Anders dan Scruton, Fennema en Borgman, blijkt ze in elk geval genoeg betrokkenheid bij dieren te hebben om vegetariër te zijn. Van daaruit staat ze in principe positief tegenover het idee van dierenrechten, maar ze vraagt zich daarbij af of dit concept wel goed genoeg onderbouwd wordt. Ze laat zien dat ze bekend is met de relevante dierethiek en discussies rond dierenrechten. Een auteur als Bob Bermond die in alle ernst poneert dat alleen leden van een zeer beperkt aantal diersoorten kunnen lijden (Bermond is een soort gematigde Descartes in dit opzicht) krijgt hierbij overigens wel erg veel aandacht van haar. Ook beweert Zee dat wetenschappelijk aangetoond is dat een levend gekookte kreeft geen pijn kan voelen, wat gewoon niet waar is. Enkele andere aangehaalde argumenten, zoals dat dieren geen moreel besef hebben, zijn volledig irrelevant, zoals Zee had kunnen weten. De auteur biedt per saldo een interessant overzicht, maar ze blijkt wel erg vatbaar voor de argumenten tegen dierenrechten en onvoldoende op de hoogte van de tegenwerpingen daar weer tegen. Zee blijft in ieder geval wel vegetariër en schrijft: “Inmiddels weet ik dat iemand die tegen dierenrechten is niet noodzakelijkerwijs voor een slechte behandeling van dieren is.”

Een enerverende bundel die vooral aantoont hoeveel er nog veranderen moet.

Titus Rivas

titusrivas@hotmail.com

Deze recensie werd op 8 februari 2018 geschreven voor txtxs.nl